Перевод: со всех языков на все языки

со всех языков на все языки

van pers

Толкование Перевод

1 pers

pers

1 [algemeen] presse 〈v.〉

2 [tapijt] tapis 〈m.〉 persan 〈 in ruimere zin〉 tapis d'Orient

♦voorbeelden:

1   een slechte pers krijgen • avoir mauvaise presse

     de pers aan banden leggen • étrangler la presse

     in de pers terechtkomen • être dans les journaux

     het boek is ter perse • le livre est sous presse

     bij het ter perse gaan van dit nummer • au moment de la publication de ce numéro

     dat boek komt vers van de pers • ce livre vient de paraître

     de pers te woord staan • répondre à la presse

Deens-Russisch woordenboek > pers
2 pers

pers

I 〈de〉

1 [journalisten] press

2 [dagbladen en tijdschriften] press ⇒ 〈 de grote Londense kranten ook〉 Fleet Street

3 [werktuig waarin iets geperst kan worden] press

4 [drukpers] (printing) press

♦voorbeelden:

1   de schrijvende pers • the press

     de pers te woord staan • talk to the press

2   een slechte/een goede pers krijgen • be given a bad/good press

4   het boek is ter perse • the book is in press

     bij het ter perse gaan • at the time of going to press

     dat boek komt vers van de pers • that book is hot off the press

II 〈 de (mannelijk)〉

1 [tapijt] Persian carpet/rug

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > pers
3 dat boek komt vers van de pers

dat boek komt vers van de pers

ce livre vient de paraître

Deens-Russisch woordenboek > dat boek komt vers van de pers
4 de zuivering van de pers

de zuivering van de pers

l'épuration de la presse

Deens-Russisch woordenboek > de zuivering van de pers
5 vers van de pers

vers van de pers

qui vient de paraître

Deens-Russisch woordenboek > vers van de pers
6 dat boek komt vers van de pers

dat boek komt vers van de pers

that book is hot off the press

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > dat boek komt vers van de pers
7 de zuivering van de pers

de zuivering van de pers

the purging of the press

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de zuivering van de pers
8 vers van de pers

vers van de pers

hot from the press

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > vers van de pers
9 naar het oordeel van de pers

прил.
общ. по мнению печати

Dutch-russian dictionary > naar het oordeel van de pers
10 roll

n. rol; broodje; lijst; roffel; slingeren; donderslag
--------
v. slingeren; donderen

roll¹

[ rool]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 rol ⇒ rolletje

2 rol ⇒ perkament(rol)

3 rol ⇒ register, (naam)lijst; 〈 Brits-Engels〉 officiële lijst van advocaten

4 broodje

5 omslag ⇒ overslag 〈 voornamelijk aan kleding〉

6 buiteling ⇒ duikeling

7 schommelgang ⇒ waggelgang

8 〈 techniek, technologie〉 wals ⇒ rol

♦voorbeelden:

1   a roll of paper • een rol papier

3   the roll of honour • de lijst der gesneuvelden

     call the roll • appel houden, de namen afroepen

→ Swiss Swiss/

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 rollende beweging ⇒ geslinger 〈 van schip〉; deining 〈 van water〉; 〈 figuurlijk〉 golving 〈 van landschap〉

2 (ge)roffel 〈 op trom bijvoorbeeld〉 ⇒ gerommel, gedreun 〈 van donder, geschut〉

♦voorbeelden:

1   a roll of the dice • een worp met de dobbelstenen

2   the roll of Scottish r's • het rollen van de Schotse r

————————

roll²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 rollen ⇒ rijden, lopen; draaien 〈 van pers, camera e.d.〉

2 zich rollend/schommelend bewegen ⇒ buitelen; slingeren 〈 van schip〉; 〈 figuurlijk〉 rondtrekken, zwerven

3 dreunen ⇒ roffelen 〈 van trom〉

4 zich laten rollen ⇒ te rollen zijn

5 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 beginnen ⇒ aan de slag gaan, onderweg gaan

♦voorbeelden:

1   lorries rolled by • vrachtwagens reden voorbij

     〈 figuurlijk〉 the years rolled by • de jaren gingen/gleden voorbij

     the waves rolled in to the beach • de golven rolden op het strand aan

     〈informeel; figuurlijk〉 roll on the day this work is finished! • leve de dag waarop dit werk af is!

     tears were rolling down her face • tranen rolden/liepen over haar wangen

2   〈 informeel〉 be rolling in it/money • bulken van het geld

4   this dough rolls easily • dit deeg laat zich gemakkelijk rollen

     those tights roll on easily • die panty is gemakkelijk aan te trekken

5   let's roll! • aan de slag!

¶ his jokes kept us rolling • we lachten ons krom om zijn grappen

→ roll back roll back/, roll over roll over/, roll up roll up/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 rollen ⇒ laten/doen rollen

2 een rollende/schommelende beweging doen maken ⇒ rollen 〈 met ogen〉; doen slingeren 〈 schip〉; gooien 〈 dobbelstenen〉; laten lopen 〈 camera〉

3 een rollend geluid doen maken ⇒ roffelen 〈 trom〉; rollen 〈 r-klank〉

4 oprollen ⇒ draaien

5 rollen ⇒ walsen, pletten

6 〈Amerikaans-Engels; slang〉 rollen ⇒ beroven

♦voorbeelden:

1   roll on one's stockings • zijn kousen aantrekken

2   roll the camera! • laat de camera lopen!

3   roll one's r's • de r rollend uitspreken

4   rolled meat • rollade

     roll a baby in a blanket • een baby in een deken wikkelen

     〈 slang〉 roll one's own • shag roken

¶ roll off some extra copies • een paar extra kopieën afdrukken/maken

→ roll back roll back/, roll out roll out/, roll over roll over/, roll up roll up/

English-Dutch dictionary > roll
11 plunger

n. dompelaar; duiker; (gootsteen/afvoer)ontstopper; plunjer, zuiger v. (pers)pomp, dompelaar

plunger

[ plundzjə]

1 (gootsteen/afvoer)ontstopper

2 plunjer ⇒ zuiger van (pers)pomp, dompelaar

3 〈 informeel〉 roekeloze gokker ⇒ speculant

English-Dutch dictionary > plunger
12 prior restraint

voorafgaande beperking, autoriteit om openbaarmaking van materiaal tegen te houden of om toestemming eisen voor de bekendmaking (niet volgens de wet in V.S. vanwege vrijheid van pers)

English-Dutch dictionary > prior restraint
13 compressively

adv. door samenpersing, door middel van pers

English-Dutch dictionary > compressively
14 press council

de journalistenraad (publieke raad wiens taak het is zorg te dragen over vrijheid van pers en het zich houden aan de ethiek)

English-Dutch dictionary > press council
15 press association

pers-associatie, genootschap van journalisten

English-Dutch dictionary > press association
16 BERA

tote

* * *

I)

(ber; bar, bárum; borinn), v.

I.

1) to bear, carry, convey (bar B. biskup í börum suðr í Hvamm);

bera (farm) af skipi, to unload a ship;

bera (mat) af borði, to take (the meat) off the table;

bera e-t á hesti, to carry on horseback;

2) to wear (bera klæði, vápn, kórónu);

bera œgishjálm, to inspire fear and awe;

3) to bear, produce, yield (jörðin berr gras; tré bera aldin, epli);

4) to bear, give birth to, esp. of sheep and cows;

kýr hafði borit kálf, had calved;

absol., ván at hón mundi bera, that the cow would calve;

the pp. is used of men; hann hafði verit blindr borinn, born blind;

verða borinn í þenna heim, to be born into this world;

þann sóma, sem ek em til borinn, born to;

borinn e-m, frá e-m (rare), born of;

Nótt var Nörvi borin, was the daughter of N.;

borinn Sigmundi, son of S.;

5) bera e-n afli, ofrafli, ofrliði, ofrmagni, ofríki, to bear one down, overcome, oppress, one by odds or superior force;

bera e-n ráðum, to overrule one;

bera e-n málum, to bear one down (wrongfully) in a lawsuit;

bera e-n sök, to charge one with a fault;

bera e-n bjóri, to make drunk with beer;

verða bráðum borinn, to be taken by surprise;

borinn verkjum, overcome by pains;

þess er borin ván, there is no hope, all hope is gone;

borinn baugum, bribed; cf. bera fé á e-n, to bribe one;

6) to lear, be capable of bearing (of a ship, horse, vehicle);

þeir hlóðu bæði skipin sem borð báru, with as much as they could carry;

fig., to sustain, support (svá mikill mannfjöldi, at landit fekk eigi borit);

of persons, to bear up against, endure, support (grief, sorrow, etc.);

absol., bar hann drengiliga, he bore it manfully;

similarly, bera (harm) af sér, berast vel (illa, lítt) af;

bar hon sköruliga af sér, she bore up bravely;

hversu berst Auðr af um bróðurdauðann, how does she bear it?

hon berst af lítt, she is much cast down;

bera sik vel upp, to bear well up against;

7) bera e-t á, e-n á hendr e-m, to charge or tax one with (eigi erum vér þess valdir, er þú berr á oss);

bera (kvið) á e-n, to give a verdict against, declare guilty (í annat sinn báru þeir á Flosa kviðinn);

bera af e-m (kviðinn), to give a verdict for;

bera e-t af sér, to deny having done a thing;

bera or bera vitni, vætti, to bear witness, testify;

bera or bera um e-t, to give a verdict in a case;

bera e-n sannan at sök, to prove guilty by evidence;

bera e-n undan sök, to acquit;

bera í sundr frændsemi þeirra, to prove (by evidence) that they are not relations;

bera e-m vel (illa) söguna, to give a favourable (unfavourable) account of one;

refl. (pass.), berast, to be proved by evidence (þótt þér berist þat faðerni, er þú segir);

8) to set forth, report, tell;

bera e-m kveðju (orð, orðsending), to bring one a greeting, compliments (word, message);

bera or bera fram erindi sín fyrir e-n, to state (tell) one’s errand or to plead one’s case before one;

bera e-m njósn, to apprise one;

bera e-t upp, to produce, mention, tell;

bera upp gátu, to give (propound) a riddle;

bera upp erindi sín, to state one’s errand;

bera saman ráð sín, to consult together;

eyddist það ráð, er þeir báru saman, which they had designed;

9) to keep, hold, bear, of a title (bera jarlnafn, konnungsnafn);

bera (eigi) giptu, gæfu, hammingju, auðnu til e-s, (not) to have the good fortune to do a thing (bar hann enga gæfu til at þjóna þér);

bera vit, skyn, kunnáttu á e-t, to have knowledge of, uniderstanding about;

vel viti borinn, endowed with a good understanding;

bera hug, áræði, þor, traust til e-s, to have courage, confidence to do a thing;

bera áhyggju fyrir e-u, to be concerned about;

bera ást, elsku, hatr til e-s, to bear affection, love, hatred to;

10) to bear off or away, carry off (some gain);

bera sigr af e-m, af e-u, to carry off the victory from or in;

hann hafði borit sigr af tveim orustum, he had been victorious in two battles;

bera hærra (lægra) hlut to get the best (the worst) of it;

bera efra (hærra) skjöld, to gain the victory;

bera hátt (lágt) höfuðit, to bear the head high (low), to be in high (low) spirits;

bera halann bratt, lágt, to cock up or let fall the tail, to be in high or low spirits;

11) with preps.:

bera af e-m, to surpass;

en þó bar Bolli af, surpassed all the rest;

bera af sér högg, lag to ward off, parry a blow or thrust;

bera eld at, to set fire to;

bera fjötur (bönd) at e-m, to put fetters (bonds) on one;

bera vápn á e-n, to attack one with sharp weapons;

bera á or í, to smear, anoint (bera vatn í augu sér, bera tjöru í höfuð sér);

bera e-t til, to apply to, to try if it fits (bera til hvern lykil af öðrum at portinu);

bera e-t um, to wind round;

þá bar hann þá festi um sik, made it fast round his body;

bera um með e-n, to bear with, have patience with;

bera út barn, to expose a child;

12) refl., berast mikit (lítit) á, to bear oneself proudly (humbly);

láta af berast, to die;

láta fyrir berast e-s staðar, to stay, remain in a place (for shelter);

berast e-t fyrir, to design a thing (barst hann þat fyrir at sjá aldregi konur);

at njósna um, hvat hann bærist fyrir, to inquire into what he was about;

berast vápn á, to attack one another;

berast at or til, to happen;

þat barst at (happened) á einhverju sumri;

ef svá harðliga kann til at berast, if that misfortune does happen;

berast í móti, to happen, occur;

hefir þetta vel í móti borizt, it is a happy coincidence;

berast við, to be prevented;

ok nú lét almáttugr guð við berast kirkjubrunann, prevented, stopped the burning of the church;

II. impers., denoting a sort of passive or involuntary motion;

1) with acc., it bears or carries one to a place;

alla berr at sama brunni, all come to the same well (end);

bar hann (acc.) þá ofan gegnt Ösuri, he happened to come down just opposite to Ö.;

esp. of ships and sailors; berr oss (acc.) til Íslands eða annarra landa, we drift to Iceland or other countries;

þá (acc.) bar suðr í haf, they were carried out southwards;

Skarpheðin (acc.) bar nú at þeim, S. came suddenly upon them;

ef hann (acc.) skyldi bera þar at, if he should happen to come there;

e-n berr yfir, one is borne onwards, of a bird flying, a man riding;

hann (acc.) bar skjótt yfir, it passed quickly (of a flying meteor);

2) followed by preps.:

Gunnar sér, at rauðan kyrtil bar við glugginn, that a red kirtle passed before the window;

hvergi bar skugga (acc.) á, there was nowhere a shadow;

e-t berr fram (hátt), is prominent;

Ólafr konungr stóð í lyptingu ok bar hann (acc.) hátt mjök, stood out conspicuously;

e-t berr á milli, comes between;

leiti (acc.) bar á milli, a hill hid the prospect;

fig. e-m berr e-t á milli, they are at variance about a thing;

mart (acc.) berr nú fyrir augu mér, many things come now before my eyes;

veiði (acc.) berr í hendr e-m, game falls to one’s lot;

e-t berr undan, goes amiss, fails;

bera saman, to coincide;

bar nöfn þeirra saman, they had the same name;

fig., with dat.; bar öllum sögum vel saman, all the stories agreed well together;

fund várn bar saman, we met;

3) bera at, til, við, at hendi, til handa, to befall, happen, with dat. of the person;

svá bar at einn vetr, it happened one winter;

þó at þetta vandræði (acc.) hafi nú borit oss (dat.) at hendi, has befallen us;

bar honum svá til, it so befell him;

þat bar við (it so happened), at Högni kom;

raun (acc.) berr á, it is proved by fact;

4) of time, to fall upon;

ef þing (acc.) berr á hina helgu viku, if the parliament falls in the holy week;

bera í móti, to coincide, happen exactly at the same time;

5) denoting cause;

e-t berr til, causes a thing;

konungr spurði, hvat til bæri úgleði hans, what was the cause of his grief;

ætluðu þat þá allir, at þat mundi til bera, that that was the reason;

berr e-m nauðsyn til e-s, one is obliged to do a thing;

6) e-t berr undir e-n, falls to a person’s lot;

hon á arf at taka, þegar er undir hana berr, in her turn;

e-t berr frá, is surpassing;

er sagt, at þat (acc.) bæri frá, hvé vel þeir mæltu, it was extraordinary how well they spoke;

7) e-t berr bráðum, happens of a sudden;

e-t berr stóru, stórum (stœrrum), it amounts to much (more), it matters a great deal (more), it is of great (greater) importance;

8) absol. or with an adv., vel, illa, with infin.;

e-m berr (vel, illa) at gera e-t, it becomes, beseems one (well, ill) to do a thing (berr yðr vel, herra, at sjá sannindi á þessu máli);

used absol., berr vel, illa, it is beseeming, proper, fit, or unbeseeming, improper, unfit (þat þykkir eigi illa bera, at).

II)

(að), v. to make bare (hon beraði likam sinn).

III)

f. she-bear, = birna.

* * *

1.

u, f.

I. [björn], a she-bear, Lat. ursa; the primitive root ‘ber’ remains only in this word (cp. berserkr and berfjall), björn (q. v.) being the masc. in use, Landn. 176, Fas. i. 367, Vkv. 9: in many Icel. local names, Beru-fjörðr, -vík, from Polar bears; fem. names, Bera, Hallbera, etc., Landn.

II. a shield, poët., the proverb, baugr er á beru sæmstr, to a shield fits best a baugr (q. v.), Lex. Poët., Edda (Gl.); hence names of poems Beru-drápa, Eg.

2.

bar, báru, borit, pres. berr,—poët. forms with the suffixed negative; 3rd pers. sing. pres. Indic. berrat, Hm. 10; 3rd pers. sing. pret. barat, Vellekla; 1st pers. sing. barkak, Eb. 62 (in a verse); barkat ek, Hs. 8; 2nd pers. sing. bartattu; 3rd pers. pl. bárut, etc., v. Lex. Poët. [Gr. φέρειν; Lat. ferre; Ulf. bairan; A. S. beran; Germ. gebären; Engl. bear; Swed. bära; Dan. bære].

A. Lat. ferre, portare:

I. prop. with a sense of motion, to bear, carry, by means of the body, of animals, of vehicles, etc., with acc., Egil tók mjöðdrekku eina mikla, ok bar undir hendi sér, Eg. 237; bar hann heim hrís, Rm. 9; konungr lét bera inn kistur tvær, báru tveir menn hverja, Eg. 310; bera farm af skipi, to unload a ship, Ld. 32; bera (farm) á skip, to load a ship, Nj. 182; tóku alla ösku ok báru á á ( amnem) út, 623, 36; ok bar þat ( carried it) í kerald, 43, K. Þ. K. 92; b. mat á borð, í stofu, to put the meat on table, in the oven; b. mat af borði, to take it off table, Eb. 36, 266, Nj. 75, Fms. ix. 219, etc.

2. Lat. gestare, ferre, denoting to wear clothes, to carry weapons; skikkja dýr er konungr hafði borit, Eg. 318; b. kórónu, to wear the crown, Fms. x. 16; atgeir, Nj. 119; vápn, 209: metaph., b. ægishjálm, to inspire fear and awe; b. merki, to carry the flag in a battle, Nj. 274, Orkn. 28, 30, 38, Fms. v. 64, vi. 413; bera fram merki, to advance, move in a battle, vi. 406.

3. b. e-t á hesti (áburðr), to carry on horseback; Auðunn bar mat á hesti, Grett. 107; ok bar hrís á hesti, 76 new Ed.; þeir báru á sjau hestum, 98 new Ed.

II. without a sense of motion:

1. to give birth to; [the root of barn, bairn; byrja, incipere; burðr, partus; and burr, filius: cp. Lat. parĕre; also Gr. φέρειν, Lat. ferre, of child-bearing.] In Icel. prose, old as well as mod., ‘ala’ and ‘fæða’ are used of women; but ‘bera,’ of cows and sheep; hence sauðburðr, casting of lambs, kýrburðr; a cow is snembær, siðbær, Jólabær, calves early, late, at Yule time, etc.; var ekki ván at hon ( the cow) mundi b. fyr en um várit, Bs. i. 193, 194; kýr hafði borit kálf, Bjarn. 32; bar hvárrtveggi sauðrinn sinn burð, Stj. 178: the participle borinn is used of men in a great many compds in a general sense, aptrborinn, árborinn, endrborinn, frjálsborinn, goðborinn, höldborinn, hersborinn, konungborinn, óðalborinn, samborinn, sundrborinn, velborinn, úborinn, þrælborinn, etc.; also out of compds, mun ek eigi upp gefa þann sóma, sem ek em til borinn, … entitled to by inheritance, Ld. 102; hann hafði blindr verit borinn, born blind, Nj. 152, Hdl. 34, 42, Vsp. 2: esp. borinn e-m, born of one, Rm. 39, Hdl. 12, 23, 27, Hðm. 2, Gs. 9, Vþm. 25, Stor. 16, Vkv. 15; borinn frá e-m, Hdl. 24: the other tenses are in theol. Prose used of Christ, hans blezaða son er virðist at láta berast hingað í heim af sinni blezaðri móður, Fms. i. 281; otherwise only in poetry, eina dóttur (acc.) berr álfröðull (viz. the sun, regarded as the mother), Vþm. 47; hann Gjálp um bar, hann Greip um bar …, Hdl. 36: borit (sup.), Hkv. 1. 1.

β. of trees, flowers; b. ávöxt, blóm …, to bear fruit, flower … (freq.); bar aldinviðrinn tvennan blóma, Fms. ix. 265; cp. the phrase, bera sitt barr, v. barr.

2. denoting to load, with acc. of the person and dat. of the thing:

α. in prop. sense; hann hafði borit sik mjök vápnum, he had loaded himself with arms, i. e. wore heavy armour, Sturl. iii. 250.

β. but mostly in a metaph. sense; b. e-n ofrafli, ofrmagni, ofrliði, ofríki, magni, to bear one down, to overcome, oppress one, by odds or superior force, Grág. i. 101, ii. 195, Nj. 80, Hkr. ii. 371, Gþl. 474, Stj. 512, Fms. iii. 175 (in the last passage a dat. pers. badly); b. e-n ráðum, to overrule one, Nj. 198, Ld. 296; b. e-n málum, to bearhim down (wrongfully) in a lawsuit, Nj. 151; b. e-n bjóri, to make drunk, Vkv. 26: medic., borinn verkjum, sótt, Bjarn. 68, Og. 5; bölvi, Gg. 2: borne down, feeling heavy pains; þess er borin ván, no hope, all hope is gone, Ld. 250; borinn sök, charged with a cause, Fms. v. 324, H. E. i. 561; bráðum borinn, to be taken by surprise, Fms. iv. 111; b. fé, gull á e-n, to bring one a fee, gold, i. e. to bribe one, Nj. 62; borinn baugum, bribed, Alvm. 5; always in a bad sense, cp. the law phrase, b. fé í dóm, to bribe a court, Grág., Nj. 240.

3. to bear, support, sustain, Lat. sustinere, lolerare, ferre:

α. properly, of a ship, horse, vehicle, to bear, be capable of bearing; þeir hlóðu bæði skipin sem borð báru, all that they could carry, Eb. 302;—a ship ‘berr’ ( carries) such and such a weight; but ‘tekr’ ( takes) denotes a measure of fluids.

β. metaph. to sustain, support; dreif þannig svá mikill mannfjöldi at landit fékk eigi borit, Hkr. i. 56; but metaph. to bear up against, endure, support grief, sorrow, etc., sýndist öllum at Guð hefði nær ætlað hvat hann mundi b. mega, Bs. i. 139; biðr hann friðar ok þykist ekki mega b. reiði hans, Fms. iii. 80: the phrase, b. harm sinn í hljóði, to suffer silently; b. svívirðing, x. 333: absol., þótti honum mikit víg Kjartans, en þó bar hann drengilega, he bore it manfully, Ld. 226; er þat úvizka, at b. eigi slíkt, not to bear or put up with, Glúm. 327; b. harm, to grieve, Fms. xi. 425: in the phrases, b. sik, b. af sér, berask, berask vel (illa, lítt), to bear oneself, to bear up against misfortune; Guðrúnu þótti mikit fráfall Þorkels, en þó bar hon sköruliga af sér, she bore her bravely up, Ld. 326–328; lézt hafa spurt at ekkjan bæri vel af sér harmana, Eb. 88; berask af; hversu bersk Auðr af um bróðurdauðann? (how does she bear it?); hón bersk af lítt ( she is much borne down) ok þykir mikit, Gísl. 24; niun oss vandara gört en öðrum at vér berim oss vel (Lat. fortiter ferre), Nj. 197; engi maðr hefði þar jamvel borit sik, none bad borne himself so boldly, Sturl. iii. 132; b. sik vel upp, to bear well up against, bear a stout heart, Hrafn. 17; b. sik beiskliga ( sorely), Stj. 143; b. sik lítt, to be downcast, Fms. ii. 61; b. sik at göra e-t, to do one’s best, try a thing.

III. in law terms or modes of procedure:

1. bera járn, the ordeal of bearing hot iron in the hand, cp. járnburðr, skírsla. This custom was introduced into Scandinavia together with Christianity from Germany and England, and superseded the old heathen ordeals ‘hólmganga,’ and ‘ganga undir jarðarmen,’ v. this word. In Norway, during the civil wars, it was esp. used in proof of paternity of the various pretenders to the crown, Fms. vii. 164, 200, ix. Hák. S. ch. 14, 41–45, viii. (Sverr. S.) ch. 150, xi. (Jómsv. S.) ch. 11, Grett. ch. 41, cp. N. G. L. i. 145, 389. Trial by ordeal was abolished in Norway A. D. 1247. In Icel. It was very rarely mentioned, vide however Lv. ch. 23 (paternity), twice or thrice in the Sturl. i. 56, 65, 147, and Grág. i. 341, 361; it seems to have been very seldom used there, (the passage in Grett. S. l. c. refers to Norway.)

2. bera út (hence útburðr, q. v.), to expose children; on this heathen custom, vide Grimm R. A. In heathen Icel., as in other parts of heathen Scandinavia, it was a lawful act, but seldom exercised; the chief passages on record are, Gunnl. S. ch. 3 (ok þat var þá siðvandi nokkurr, er land var allt alheiðit, at þeir menn er félitlir vórn, en stóð ómegð mjök til handa létu út bera börn sín, ok þótti þó illa gört ávalt), Fs. Vd. ch. 37, Harð. S. ch. 8, Rd. ch. 7, Landn. v. ch. 6, Finnb. ch. 2, Þorst. Uxaf. ch. 4, Hervar. S. ch. 4, Fas. i. 547 (a romance); cp. Jómsv. S. ch. 1. On the introduction of Christianity into Icel. A. D. 1000, it was resolved that, in regard to eating of horse-flesh and exposure of children, the old laws should remain in force, Íb. ch. 9; as Grimm remarks, the exposure must take place immediately after birth, before the child had tasted food of any kind whatever, and before it was besprinkled with water (ausa vatni) or shown to the father, who had to fix its name; exposure, after any of these acts, was murder, cp. the story of Liafburga told by Grimm R. A.); v. Also a Latin essay at the end of the Gunnl. S. (Ed. 1775). The Christian Jus Eccl. put an end to this heathen barbarism by stating at its very beginning, ala skal barn hvert er borit verðr, i. e. all children, if not of monstrous shape, shall be brought up, N. G. L. i. 339, 363.

β. b. út (now more usual, hefja út, Am. 100), to carry out for burial; vera erfðr ok tit borinn, Odd. 20; var hann heygðr, ok út borinn at fornum sið, Fb. i. 123; b. á bál, to place (the body and treasures) upon the pile, the mode of burying in the old heathen time, Fas. i. 487 (in a verse); var hon borin á bálit ok slegit í eldi, Edda 38.

B. Various and metaph. cases.

I. denoting motion:

1. ‘bera’ is in the Grág. the standing law term for delivery of a verdict by a jury (búar), either ‘bera’ absol. or adding kvið ( verdict); bera á e-n, or b. kvið á e-n, to give a verdict against, declare guilty; bera af e-m, or b. af e-m kviðinn, to give a verdict for; or generally, bera, or b. um e-t, to give a verdict in a case; bera, or b. vitni, vætti, also simply means to testify, to witness, Nj. 111, cp. kviðburðr ( delivering of verdict), vitnisburðr ( bearing witness), Grág. ii. 28; eigi eigu búar ( jurors) enn at b. um þat hvat lög eru á landi hér, the jurors have not to give verdict in (to decide) what is law in the country, cp. the Engl. maxim, that jurors have only to decide the question of evidence, not of law, Grág. (Kb.) ch. 85; eigi eru búar skildir at b. um hvatvetna; um engi mál eigu þeir at skilja, þau er erlendis ( abroad) hafa görzt, id.; the form in delivering the verdict—höfum vér ( the jurors), orðit á eitt sáttir, berum á kviðburðinn, berum hann sannan at sökinni, Nj. 238, Grág. i. 49, 22, 138, etc.; í annat sinn báru þeir á Flosa kviðinn, id.; b. annattveggja af eðr á; b. undan, to discharge, Nj. 135; b. kvið í hag ( for), Grág. i. 55; b. lýsingar vætti, Nj. 87; b. vitni ok vætti, 28, 43, 44; b. ljúgvitni, to bear false witness, Grág. i. 28; b. orð, to bear witness to a speech, 43; bera frændsemi sundr, to prove that they are not relations, N. G. L. i. 147: reflex., berask ór vætti, to prove that oneself is wrongly summoned to bear witness or to give a verdict, 44: berask in a pass. sense, to be proved by evidence, ef vanefni b. þess manns er á hönd var lýst, Grág. i. 257; nema jafnmæli berisk, 229; þótt þér berisk þat faðerni er þú segir, Fms. vii. 164; hann kvaðst ætla, at honum mundi berask, that he would be able to get evidence for, Fs. 46.

β. gener. and not as a law term; b. á, b. á hendr, to charge; b. e-n undan, to discharge, Fs. 95; eigi erum vér þessa valdir er þú berr á oss, Nj. 238, Ld. 206, Fms. iv. 380, xi. 251, Th. 78; b. e-m á brýnn, to throw in one’s face, to accuse, Greg. 51; b. af sér, to deny; eigi mun ek af mér b., at… ( non diffitebor), Nj. 271; b. e-m gott vitni, to give one a good…, 11; b. e-m vel (illa) söguna, to bear favourable (unfavourable) witness of one, 271.

2. to bear by word of mouth, report, tell, Lat. referre; either absol. or adding kveðju, orð, orðsending, eyrindi, boð, sögu, njósn, frétt…, or by adding a prep., b. fram, frá, upp, fyrir; b. kveðju, to bring a greeting, compliment, Eg. 127; b. erindi (sín) fyrir e-n, to plead one’s case before one, or to tell one’s errand, 472, 473; b. njósn, to apprise, Nj. 131; b. fram, to deliver (a speech), talaði jungherra Magnús hit fyrsta erindi (M. made his first speech in public), ok fanst mönnum mikit um hversu úbernsliga fram var borit, Fms. x. 53; (in mod. usage, b. fram denotes gramm. to pronounce, hence ‘framburðr,’ pronunciation); mun ek þat nú fram b., I shall now tell, produce it, Ld. 256, Eg. 37; b. frá, to attest, relate with emphasis; má þat frá b., Dropl. 21; b. upp, to produce, mention, tell, þótt slík lygi sé upp borin fyrir hann, though such a lie be told him, Eg. 59; þær (viz. charges) urðu engar upp bornar ( produced) við Rút, Nj. 11; berr Sigtryggr þegar upp erindi sín (cp. Germ. ojfenbaren), 271, Ld. 256; b. upp gátu, to give (propound) a riddle, Stj. 411, Fas. i. 464; b. fyrir, to plead as an excuse; b. saman ráð sín, or the like, to consult, Nj. 91; eyddist þat ráð, er þeir báru saman, which they had designed, Post. 656 A. ii; b. til skripta, to confess (eccl.), of auricular confession, Hom. 124, 655 xx.

II. in a metaphorical or circumlocutory sense, and without any sense of motion, to keep, hold, bear, of a title; b. nafn, to bear a name, esp. as honour or distinction; tignar nafn, haulds nafn, jarls nafn, lends manns nafn, konungs nafn, bónda nafn, Fms. i. 17, vi. 278, xi. 44, Gþl. 106: in a more metaph. sense, denoting endowments, luck, disposition, or the like, b. (ekki) gæfu, hamingju, auðnu til e-s, to enjoy (enjoy not) good or bad luck, etc.; at Þórólfr mundi eigi allsendis gæfu til b. um vináttu við Harald, Eg. 75, 112, 473, Fms. iv. 164, i. 218; úhamingju, 219; b. vit, skyn, kunnáttu á (yfir) e-t, to bring wit, knowledge, etc., to bear upon a thing, xi. 438, Band. 7; hence vel (illa) viti borinn, well (ill) endowed with wit, Eg. 51; vel hyggjandi borinn, well endowed with reason, Grág. ii; b. hug, traust, áræði, þor, til e-s, to have courage, confidence … to do a thing, Gullþ. 47, Fms. ix. 220, Band. 7; b. áhyggju, önn fyrir, to care, be concerned about, Fms. x. 318; b. ást, elsku til e-s, to bear affection, love to one; b. hatr, to hate: b. svört augu, to have dark eyes, poët., Korm. (in a verse); b. snart hjarta, Hom. 5; vant er þat af sjá hvar hvergi berr hjarta sitt, where he keeps his heart, Orkn. 474; b. gott hjarta, to bear a proud heart, Lex. Poët., etc. etc.; b. skyndi at um e-t, to make speed with a thing, Lat. festinare, Fms. viii. 57.

2. with some sense of motion, to bear off or away, carry off, gain, in such phrases as, b. sigr af e-m, af e-u, to carry off the victory from or in …; hann hafði borit sigr af tveim orrustum, er frægstar hafa verit, he had borne off the victory in two battles, Fms. xi. 186; bera banaorð af e-m, to slay one in a fight, to be the victor; Þorr berr banaorð af Miðgarðsormi, Edda 42, Fms. x. 400: it seems properly to mean, to bear off the fame of having killed a man; verðat svá rík sköp, at Regin skyli mitt banorð bera, Fm. 39; b. hærra, lægra hlut, ‘to bear off the higher or the lower lot,’ i. e. to get the best or the worst of it, or the metaphor is taken from a sortilege, Fms. ii. 268, i. 59, vi. 412; b. efra, hærra skjöld, to carry the highest shield, to get the victory, x. 394, Lex. Poët.; b. hátt (lágt) höfuðit, to bear the head high (low), i. e. to be in high or low spirits, Nj. 91; but also, b. halann bratt (lágt), to cock up or let fall the tail (metaph. from cattle), to be in an exultant or low mood: sundry phrases, as, b. bein, to rest the bones, be buried; far þú til Íslands, þar mun þér auðið verða beinin at b., Grett. 91 A; en þó hygg ek at þú munir hér b. beinin í Norðrálfunni, Orkn. 142; b. fyrir borð, to throw overboard, metaph. to oppress; verðr Þórhalli nú fyrir borð borinn, Th. was defied, set at naught, Fær. 234; b. brjóst fyrir e-m, to be the breast-shield, protection of one, Fms. vii. 263: also, b. hönd fyrir höfuð sér, metaph. to put one’s hand before one’s head, i. e. to defend oneself; b. ægishjálm yfir e-m, to keep one in awe and submission, Fm. 16, vide A. I. 2.

III. connected with prepp., b. af, and (rarely) yfir (cp. afburðr, yfirburðr), to excel, surpass; eigi sá hvárttveggja féit er af öðrum berr, who gets the best of it, Nj. 15; en þó bar Bolli af, B. surpassed all the rest, Ld. 330; þat mannval bar eigi minnr af öðrum mönnum um fríðleik, afi ok fræknleik, en Ormrinn Langi af öðrum skipum, Fms. ii. 252; at hinn útlendi skal yfir b. ( outdo) þann sem Enskir kalla meistara, xi. 431: b. til, to apply, try if it fits; en er þeir báru til (viz. shoes to the hoof of a horse), þá var sem hæfði hestinum, ix. 55; bera til hvern lykil at öðrum at portinu, Thom. 141; b. e-t við, to try it on (hence viðburðr, experiment, effort): b. um, to wind round, as a cable round a pole or the like, Nj. 115; þá bar hann þá festi um sik, made it fast round his body, Fms. ix. 219; ‘b. e-t undir e-n’ is to consult one, ellipt., b. undir dóm e-s; ‘b. e-t fyrir’ is to feign, use as excuse: b. á, í, to smear, anoint; b. vatn í augu sér, Rb. 354; b. tjöru í höfuð sér, Nj. 181, Hom. 70, 73, cp. áburðr; b. gull, silfr, á, to ornament with gold or silver, Ld. 114, Finnb. 258: is now also used = to dung, b. á völl; b. vápn á e-n, to attack one with sharp weapons, Eg. 583, Fms. xi. 334: b. eld at, to set fire to, Nj. 122; b. fjötur (bönd) at e-m, to put fetters (bonds) on one, Fms. x. 172, Hm. 150: metaph. reflex., bönd berask at e-m, a law term, the evidence bears against one; b. af sér, to parry off; Gyrðr berr af sér lagit, G. parries the thrust off, Fms. x. 421; cp. A. II. 3. β.

IV. reflex., berask mikit á (cp. áburðr), to bear oneself proudly, or b. lítið á, to bear oneself humbly; hann var hinn kátasti ok barst á mikit, Fms. ii. 68, viii. 219, Eb. 258; b. lítið á, Clem. 35; láta af berask, to die; Óttarr vill skipa til um fjárfar sitt áðr hann láti af b., Fms. ii. 12: berask fyrir, to abide in a place as an asylum, seek shelter; hér munu vit láta fyrir b., Fas. iii. 471; berask e-t fyrir, to design a thing, be busy about, barsk hann þat fyrir at sjá aldregi konur, Greg. 53; at njósna um hvat hann bærist fyrir, to inquire into what he was about, Fms. iv. 184, Vígl. 19.

β. recipr. in the phrase, berask banaspjót eptir, to seek for one another’s life, Glúm. 354: b. vápn á, of a mutual attack with sharp weapons, Fms. viii. 53.

γ. pass., sár berask á e-n, of one in the heat of battle beginning to get wounds and give way, Nj.:—berask við, to be prevented, not to do; ok nú lét Almáttugr Guð við berast kirkjubrunnann, stopped, prevented the burning of the church, Fms. v. 144; en mér þætti gott ef við bærist, svá at hón kæmi eigi til þín, vi. 210, vii. 219; ok var þá búit at hann mundi þegar láta hamarinn skjanna honum, en hann lét þat við berask, he bethought himself and did not, Edda 35; því at mönnum þótti sem þannig mundi helzt úhæfa við berask, that mischief would thus be best prevented, Sturl. ii. 6, iii. 80.

C. IMPERS.:—with a sort of passive sense, both in a loc. and temp. sense, and gener. denotes an involuntary, passive motion, happening suddenly or by chance:

I. with acc. it bears or carries one to a place, i. e. one happens to come; the proverb, alla (acc.) berr at sama brunni, all come to the same well (end), Lat. omnes una manet nox; bar hann þá ofan gegnt Özuri, he happened to come in his course just opposite to Ö., Lat. delatus est, Dropl. 25: esp. of ships or sailors; nú berr svá til ( happens) herra, at vér komum eigi fram ferðinni, berr oss (acc.) til Íslands eðr annara landa, it bore us to I., i. e. if we drive or drift thither, Fms. iv. 176; þá (acc. pl.) bar suðr í haf, they drifted southwards, Nj. 124.

β. as a cricketing term, in the phrase, berr (bar) út knöttinn, the ball rolls out, Gísl. 26, cp. p. 110 where it is transit.; berr Gísli ok út knöttinn, vide Vígl. ch. 11, Grett. ch. 17, Vd. ch. 37, Hallfr. S. ch. 2.

γ. Skarpheðin (acc.) bar nú at þeim, Sk. came suddenly upon them, Nj. 144; bar at Hróaldi þegar allan skjöldinn, the shield was dashed against H.’s body, 198; ok skyldu sæta honum, ef hann (acc.) bæri þar at, if he should per chance come, shew himself there, Orkn. 406; e-n berr yfir, it bears one, i. e. one is borne onwards, as a bird flying, a man riding; þóttist vita, at hann (acc.) mundi fljótara yfir bera ef hann riði en gengi, that he would get on more fleetly riding than walking, Hrafn. 7; hann (acc.) bar skjótt yfir, he passed quickly, of a flying meteor, Nj. 194; e-n berr undan, escapes.

2. also with acc. followed by prepp. við, saman, jafnframt, hjá, of bodies coinciding or covering one another: loc., er jafnframt ber jaðrana tungls ok sólar, if the orb of the moon and sun cover each other, Rb. 34; þat kann vera stundum, at tunglit (acc.) berr jafht á millum vár ok sólar (i. e. in a moon eclipse), 108; ber nokkut jaðar (acc.) þess hjá sólar jaðri, 34; Gunnarr sér at rauðan kyrtil (acc.) bar við glugginn, G. sees that a red kirtle passed before the window, Nj. 114; bar fyrir utan þat skip vápnaburð (acc.) heiðingja (gen. pl.), the missiles of the heathens passed over the ship without hurting them, flew too high, Fms. vii. 232; hvergi bar skugga (acc.) á, nowhere a shadow, all bright, Nj. 118; þangat sem helzt mátti nokkut yfir þá skugga bera af skóginum, where they were shadowed (hidden) by the trees, Fms. x. 239; e-t berr fram (hátt), a body is prominent, Lat. eminet; Ólafr konungr stóð í lyptingunni, bar hann (acc.) hátt mjök, king O. stood out conspicuously, ii. 308; b. yfir, þótti mjök bera hljóð (acc.) þar yfir er Ólafr sat, the sound was heard over there where O. sat, Sturl. i. 21; b. á milli, something comes between; leiti (acc.) bar á milli, a hill hid the prospect, Nj. 263: metaph., e-m berr e-t á milli, they come to dissent, 13, v. 1.; b. fyrir augu (hence fyrirburðr, vision), of a vision or the like; mart (acc.) berr nú fyrir augu mér, ek sé …, many things come now before my eyes, 104; hann mundi allt þat er fyrir hann hafði borit, i. e. all the dream, 195; eina nótt berr fyrir hann í svefni mikla sýn, Fms. i. 137, Rd. 290; veiði (acc.) berr í hendr e-m (a metaphor from hunting), sport falls to one’s lot; hér bæri veiði í hendr nú, here would be a game, Nj. 252; e-t berr undan (a metaphor from fishing, hunting term), when one misses one’s opportunity; vel væri þá … at þá veiði (acc.) bæri eigi undan, that this game should not go amiss, 69; en ef þetta (acc.) berr undan, if this breaks down, 63; hon bað hann þá drepa einhvern manna hans, heldr en allt (acc.) bæri undan, rather than that all should go amiss, Eg. 258: absol., þyki mér illa, ef undan berr, if I miss it, Nj. 155; viljum vér ekki at undan beri at…, we will by no means miss it…, Fms. viii. 309, v. 1. The passage Bs. i. 416 (en fjárhlutr sá er átt hafði Ari, bar undan Guðmundi) is hardly correct, fjárhlut þann would run better, cp. bera undir, as a law term, below.

II. adding prepp.; b. við, at, til, at hendi, at móti, til handa …, to befall, happen, Lat. accidere, occurrere, with dat. of the person, (v. atburðr, viðburðr, tilburðr); engi hlut skyldi þann at b., no such thing should happen as…, Fms. xi. 76; svá bar at einn vetr, it befell, x. 201; þat hefir nú víst at hendi borit, er…, Nj. 174; þó þetta vandræði (acc.) hafi nú borit oss (dat.) at hendi, Eg. 7; b. til handa, id., Sks. 327; bar honum svá til, so it befell him, Fms. xi. 425; at honum bæri engan váðaligan hlut til á veginum, that nothing dangerous should befall him on the way, Stj. 212; bæri þat þá svá við, at hann ryfi, it then perchance might happen, that …, 102; þat bar við at Högni kom, 169, 172, 82; raun (acc.) berr á, it is proved by the fact, event, Fms. ix. 474, x. 185.

2. temp., e-t berr á, it happens to fall on …; ef þing (acc.) ber á hina helgu viku, if the parliament falls on the holy week (Whitsun), Grág. i. 106; ef Crucis messu (acc.) berr á Drottins dag, Rb. 44; berr hana (viz. Petrs messu, June 29) aldrei svá optarr á öldinni, 78; þat er nú berr oss næst, what has occurred of late, Sturl. iii. 182: b. í móti, to happen exactly at a time; þetta (acc.) bar í móti at þenna sama dag andaðist Brandr biskup, Bs. i. 468; b. saman, id.; bar þat saman, at pá var Gunnarr at segja brennusöguna, just when G. was about telling the story, Nj. 269.

3. metaph. of agreement or separation; en þat (acc.) þykir mjök saman b. ok þessi frásögn, Fms. x. 276: with dat., bar öllum sögum vel saman, all the records agreed well together, Nj. 100, v. l.; berr nú enn í sundr með þeim, Bjarna ok Þorkatli at sinni, B. and Th. missed each other, Vápn. 25.

4. denoting cause; e-t (acc.) berr til …, causes a thing; ætluðu þat þá allir, at þat mundi til bera, that that was the reason, Nj. 75; at þat beri til skilnaðar okkars, that this will make us to part (divorce), 261; konungr spurði, hvat til bæri úgleði hans, what was the cause of his grief? Fms. vi. 355; þat berr til tunglhlaups, Rb. 32.

β. meiri ván at brátt beri þat (acc.) til bóta, at herviliga steypi hans ríki, i. e. there will soon come help (revenge), Fms. x. 264; fjórir eru þeir hlutir er menn (acc.) berr í ætt á landi hér, there are four cases under which people may be adopted, Grág. i. 361.

γ. e-t berr undir e-n, falls to a person’s lot; hon á arf at taka þegar er undir hana berr, in her turn, 179; mikla erfð (acc.) bar undir hana, Mar. (Fr.); berr yfir, of surpassing, Bs. ii. 121, 158; b. frá, id. (fráburðr); herðimikill svá at þat (acc.) bar frá því sem aðrir menn, Eg. 305; er sagt, at þat bæri frá hve vel þeir mæltu, it was extraordinary how well they did speak, Jb. 11; bar þat mest frá hversu illa hann var limaðr, but above all, how…, Ó. H. 74.

5. with adverbial nouns in a dat. form; e-t berr bráðum, happens of a sudden; berr þetta (acc.) nú allbráðum, Fms. xi. 139; cp. vera bráðum borinn, to be taken by surprise (above); berr stórum, stærrum, it matters a great deal; ætla ek stærrum b. hin lagabrotin (acc.), they are much more important, matter more, vii. 305; var þat góðr kostr, svá at stórum bar, xi. 50; hefir oss orðit svá mikil vanhyggja, at stóru berr, an enormous blunder, Gísl. 51; svá langa leið, at stóru bar, Fas. i. 116; þat berr stórum, hversu mér þóknast vel þeirra athæfi, it amounts to a great deal, my liking their service, i. e. I do greatly like, Fms. ii. 37; eigi berr þat allsmám hversu vel mér líkar, in no small degree do I like, x. 296.

β. with dat., it is fitting, becoming; svá mikit sem landeiganda (dat.) berr til at hafa eptir lögum, what he is legally entitled to, Dipl. iii. 10; berr til handa, it falls to one’s lot, v. above, Grág. i. 93.

III. answering to Lat. oportet, absolutely or with an adverb, vel, illa, with infinit.; e-m berr, it beseems, becomes one; berr þat ekki né stendr þvílíkum höfuðfeðr, at falsa, Stj. 132; berr yðr (dat.) vel, herra, at sjá sannindi á þessu máli, Fms. ix. 326; sagði, at þat bar eigi Kristnum mönnum, at særa Guð, x. 22; þá siðu at mér beri vel, Sks. 353 B: used absol., berr vel, illa, it is beseeming, proper, fit, unbeseeming, unfit, improper; athæfi þat er vel beri fyrir konungs augliti, 282; þat þykir ok eigi illa bera, at maðr hafi svart skinn til hosna, i. e. it suits pretty well, 301: in case of a pers. pron. in acc. or dat. being added, the sentence becomes personal in order to avoid doubling the impers. sentence, e. g. e-m berr skylda (not skyldu) til, one is bound by duty; veit ek eigi hver skylda (nom.) yðr (acc.) ber til þess at láta jarl einn ráða, Fms. i. 52: also leaving the dat. out, skylda berr til at vera forsjámaðr með honum, vii. 280; eigi berr hér til úviska mín, it is not that I am not knowing, Nj. 135.

IV. when the reflex. inflexion is added to the verb, the noun loses its impers. character and is turned from acc. into nom., e. g. þar (þat?) mun hugrinn minn mest hafa fyrir borizt, this is what I suspected, fancied, Lv. 34; cp. hugarburðr, fancy, and e-t berr fyrir e-n (above, C. I. 2); hefir þetta (nom.) vel í móti borizt, a happy coincidence, Nj. 104; ef svá harðliga kann til at berask, if the misfortunes do happen, Gþl. 55; barsk sú úhamingja (nom.) til á Íslandi, that mischief happened (no doubt the passage is thus to be emended), Bs. i. 78, but bar þá úhamingju …; þat (nom.) barsk at, happened, Fms. x. 253; fundir várir (nom.) hafa at borizt nokkurum sinnum, vii. 256; þat barsk at á einhverju sumri, Eg. 154; bærist at um síðir at allr þingheimrinn berðist, 765, cp. berast við, berask fyrir above (B. V.): berast, absol., means to be shaken, knocked about; var þess ván, at fylkingar mundu berast í hergöngunni, that they would be brought into some confusion, Fms. v. 74; Hrólfr gékk at ramliga, ok barst Atli (was shaken, gave away) fyrir orku sakir, þar til er hann féll. Fas. iii. 253; barst Jökull allr fyrir orku sakir (of two wrestling), Ísl. ii. 467, Fms. iii. 189: vide B. IV.

D. In mod. usage the strong bera—bar is also used in impersonal phrases, denoting to let a thing be seen, shew, but almost always with a negative preceding, e. g. ekki bar (ber) á því, it could ( can) not be seen; að á engu bæri, láta ekki á bera ( to keep tight), etc. All these phrases are no doubt alterations from the weak verb bera, að, nudare, and never occur in old writers; we have not met with any instance previous to the Reformation; the use is certainly of late date, and affords a rare instance of weak verbs turning into strong; the reverse is more freq. the case.

Íslensk-ensk orðabók > BERA
17 do

du:
1. 3rd person singular present tense - does; verb
1) (used with a more important verb in questions and negative statements: Do you smoke?) 0

2) (used with a more important verb for emphasis; ; ðo sit down) 0

3) (used to avoid repeating a verb which comes immediately before: I thought she wouldn't come, but she did.) 0

4) (used with a more important verb after seldom, rarely and little: Little did he know what was in store for him.) 0

5) (to carry out or perform: What shall I do?; That was a terrible thing to do.) hacer

6) (to manage to finish or complete: When you've done that, you can start on this; We did a hundred kilometres in an hour.) hacer

7) (to perform an activity concerning something: to do the washing; to do the garden / the windows.) hacer

8) (to be enough or suitable for a purpose: Will this piece of fish do two of us?; That'll do nicely; Do you want me to look for a blue one or will a pink one do?; Will next Saturday do for our next meeting?) servir, ir bien, ser suficiente

9) (to work at or study: She's doing sums; He's at university doing science.) hacer, dedicarse, estudiar

10) (to manage or prosper: How's your wife doing?; My son is doing well at school.) ir

11) (to put in order or arrange: She's doing her hair.) arreglar

12) (to act or behave: Why don't you do as we do?) hacer, comportarse, actuar

13) (to give or show: The whole town gathered to do him honour.) hacer

14) (to cause: What damage did the storm do?; It won't do him any harm.) causar, hacer

15) (to see everything and visit everything in: They tried to do London in four days.) visitar

2. noun
(an affair or a festivity, especially a party: The school is having a do for Christmas.) fiesta, evento

- doer
- doings
- done
- do-it-yourself
- to-do
- I
- he could be doing with / could do with
- do away with
- do for
- done for
- done in
- do out
- do out of
- do's and don'ts
- do without
- to do with
- what are you doing with

do vb hacer

I must do my homework tengo que hacer los deberes

what are you doing? ¿qué haces?

we're doing German at school damos alemán en el colegio

could do with necesitar

I could do with a shower necesito una ducha

do as you are told! ¡haz lo que se te dice!

how do you do? ¿cómo está usted?

Con este saludo, la respuesta típica es también how do you do?

to do you good sentarte bien / irte bien

this medicine will do you good este medicamento te irá bien

to do well ir bien / tener éxito

he's doing well at school va bien en el colegio

what do you do? ¿a qué te dedicas? / ¿cuál es tu trabajo?do también se emplea para formular las preguntas en presente

do you like dancing? ¿te gusta bailar?

do elephants live in Asia? ¿viven los elefantes en Asia?

El pasado y participio pasado de do son did; el gerundio se escribe doing

Multiple Entries: D.O. do do.
do sustantivo masculino ( nota) C; ( en solfeo) do, doh (BrE);
◊ do de pecho high C, top C

do sustantivo masculino Mús (de solfeo) doh, do (de escala diatónica) C
do bemol, C-flat
do de pecho, high C
do sostenido, C-sharp Locuciones: dar el do de pecho, to do one's very best 'do' also found in these entries: Spanish: abrochar - acomodada - acomodado - acompañar - anda - animarse - apetecer - apostarse - aprender - arte - así - atañer - atonía - atreverse - bajeza - bastar - bastante - bastarse - bien - bola - bordar - brazo - bricolaje - broma - caballo - cacharro - cada - calaña - campar - capaz - cara - cargar - cascabel - casual - cepillarse - cerrar - colada - coletilla - comer - comandita - comecome - como - componer - componenda - compromiso - común - con - contentarse - contrapelo - corpachón English: about-face - about-turn - actually - advance - again - agree - aim to - all - all-out - allow - any - approachable - approve of - as - ask - aspect - associate - attempt - attribute - authorize - bankrupt - begin - best - born - bunk - burden - business - busywork - by - C - call - can - carry-on - cast - cease - cheap - chief - choose - cleaning - clear - come through - command - commit - compel - compelling - complaint - compute - conception - condescend - condition

do

tr[dʊː]

auxiliar (3rd pers sing pres does, pt did tr[dɪd], pp done tr[dʌn], ger doing)

1 (used in questions) no se traduce

■ do you smoke? ¿fumas?

■ do you know Susan? ¿conoces a Susan?

■ what do they want? ¿qué quieren?

■ where does Neil live? ¿dónde vive Neil?

■ what film did you see? ¿qué película viste?

■ when did they leave? ¿cuándo se fueron?

2 (used in negatives) no se traduce

■ I don't want to go no quiero ir

■ I don't play tennis no juego al tenis

■ they don't like meat no les gusta la carne

■ she doesn't live in London no vive en Londres

■ he didn't watch the match no vio el partido

■ we didn't go out yesterday no salimos ayer

3 (emphatic)

■ do come with us! ¡ánimo, vente con nosotros!

■ I do like your dress me encanta tu vestido

■ I did post it, I swear! ¡sí que lo mandé, te lo juro!

4 (substituting main verb)

■ do you like basketball? - yes, I do ¿te gusta el baloncesto? - sí, me gusta

■ did you see the film? - no, I didn't ¿viste la película? - no, no la vi

■ he plays chess and so do I él juega al ajedrez y yo también

■ I don't feel well - neither do I no me encuentro bien - yo tampoco

■ she likes jazz and so does he a ella le gusta el jazz y a él también

■ they went to the concert and so did we ellos fueron al concierto y nosotros también

■ who wears glasses? - Brian does ¿quién lleva gafas? - Brian

■ who broke the vase? - I did ¿quién rompió el florero? - yo

5 (in question tags)

■ you don't smoke, do you? no fumas, ¿verdad?

■ you like fish, don't you? a ti te gusta el pescado, ¿verdad?

■ she lives in Madrid, doesn't she? vive en Madrid, ¿verdad?

■ you went to their wedding, didn't you? tú fuiste a su boda, ¿verdad?

■ they didn't believe you, did they? no te creyeron, ¿verdad?

transitive verb

1 (gen) hacer

■ what are you doing here? ¿qué haces aquí?

■ what are you doing this weekend? ¿qué vas a hacer este fin de semana?

■ we'll have to do something about that door tendremos que hacer algo con esa puerta

■ do the right thing haz lo que debas

■ there's nothing to do in this town no hay nada que hacer en este pueblo

■ you do nothing but complain no haces más que quejarte

■ whatever you do, don't drink alcohol hagas lo que hagas, no bebas alcohol

■ what can I do about it? ¿qué quieres que haga yo?

2 (as job) hacer, dedicarse

■ what do you do (for a living)? ¿a qué te dedicas?

■ what does he want to do when he leaves university? ¿a qué quiere dedicarse cuando deje la universidad?

3 (carry out - job, task) hacer, realizar, llevar a cabo; (- duty) cumplir con

■ I've got to do the cooking/cleaning tengo que cocinar/limpiar

■ have you done your homework? ¿has hecho los deberes?

■ we do the shopping on Saturdays hacemos la compra los sábados

4 (study) estudiar

■ do you do biology at school? ¿estudias biología en el instituto?

■ we're doing Shakespeare this year estamos estudiando a Shakespeare este curso

■ she's doing French at university estudia filología francesa en la Universidad

■ he did Politics at Oxford estudió Ciencias Políticas en Oxford

5 (solve - puzzle) solucionar; (- crossword, sum) hacer

6 (produce, make - meal) preparar, hacer; (drawing, painting, translation, etc) hacer; (offer - service) servir, tener, hacer; (- discount) hacer

■ does this pub do food? ¿sirven comidas en este pub?

7 (attend to) atender, servir

■ what can I do for you? ¿en qué le puedo servir?

8 (put on, produce - play, opera, etc) presentar, dar, poner en escena; (play the part of) hacer el papel de

9 (finish, complete) terminar

■ have you done moaning? ¿has terminado de protestar?

10 (achieve) lograr, conseguir

■ he's done it! ¡lo ha conseguido!

11 (travel over - distance) recorrer, hacer; (complete - journey) hacer, ir; (travel at - speed) ir a

■ that car was doing at least 150kph aquel coche iba como mínimo a 150 kilómetros por hora

■ we did London to Nottingham in two and a half hours fuimos de Londres a Nottingham en dos horas y media

12 (be sufficient for) ser suficiente; (be satisfactory for, acceptable to) ir bien a

■ will 6 glasses do you? ¿será suficiente con seis vasos?

■ yes, that will do me nicely sí, eso me irá perfectamente

13 familiar (cheat, swindle) estafar, timar; (rob) robar; (arrest, convict) coger; (fine) encajar una multa; (serve time in prison) cumplir

■ you've been done! ¡te han timado!

intransitive verb

1 (act, behave) hacer

■ you'll do as you're told harás lo que te digan

■ do as I do haz lo que yo hago

■ do as you would be done by trata a los demás como tú quisieras ser tratado

2 (progress) ir

■ how are you doing? ¿qué tal vas?, ¿cómo te van las cosas?

■ she did badly in the exams le fueron mal los exámenes

■ both mother and baby are doing well madre e hija se encuentran bien

■ how are we doing for time? ¿cómo andamos de tiempo?

■ he's done really well for himself ha prosperado mucho

■ we did quite well out of that hemos salido bastante bien parados de eso

3 (complete, finish) terminar

■ have you done with the hairdryer? ¿has terminado con el secador?

4 (be sufficient) bastar, ser suficiente, alcanzar

■ will one slice do for you? ¿tendrás suficiente con una rebanada?

■ that'll do! ¡basta!

5 (be satisfactory, suitable) servir, estar bien

■ well, I suppose it'll have to do bueno, supongo que tendrá que servir

■ it doesn't do to be late no hay que llegar tarde

■ it (just/simply) won't do no puede ser

■ this cushion will do as/for a pillow este cojín servirá de almohada

noun

1 familiar (party) fiesta, guateque nombre masculino

\

SMALLIDIOMATIC EXPRESSION/SMALL

how do you do? (greeting) ¿cómo está usted? 2 (answer) mucho gusto, encantado,-a

that does it! ¡esto ya es la gota que colma el vaso!, ¡ya está bien!

to be/have to do with somebody/something tener que ver con alguien/algo

■ it has nothing to do with you no tiene nada que ver contigo

■ his job has something to do with computers su trabajo está relacionado con los ordenadores

to do business with somebody negociar con alguien

to do drugs drogarse, consumir drogas

to do one's best hacer lo mejor posible

to do one's hair peinarse

to do one's military service hacer el servicio militar

to do one's nails arreglarse las uñas

to do something again volver a hacer algo

to do something for somebody (help) hacer algo por alguien 2 (flatter, suit) favorecer a alguien, quedarle bien a alguien 3 (please) atraer a alguien, decirle algo a alguien

what's done is done a lo hecho, pecho

you've done it now ahora sí que la has hecho buena

do's and don'ts reglas nombre femenino plural de conducta, normas nombre femenino plural

do ['du:] v, did ['dɪd] ; done ['dʌn] ; doing ; does ['dʌz] vt

1) carry out, perform: hacer, realizar, llevar a cabo

she did her best: hizo todo lo posible

2) prepare: preparar, hacer

do your homework: haz tu tarea

3) arrange: arreglar, peinar (el pelo)

4)

to do in ruin: estropear, arruinar

5)

to do in kill: matar, liquidar fam

do vi

1) : hacer

you did well: hiciste bien

2) fare: estar, ir, andar

how are you doing?: ¿cómo estás?, ¿cómo te va?

3) finish: terminar

now I'm done: ya terminé

4) serve: servir, ser suficiente, alcanzar

this will do for now: esto servirá por el momento

5)

to do away with abolish: abolir, suprimir

6)

to do away with kill: eliminar, matar

7)

to do by treat: tratar

he does well by her: él la trata bien

do v aux

1) (used in interrogative sentences and negative statements)

do you know her?: ¿la conoces?

I don't like that: a mí no me gusta eso

2) (used for emphasis)

I do hope you'll come: espero que vengas

3) (used as a substitute verb to avoid repetition)

do you speak English? yes, I do: ¿habla inglés? sí

do (sth.) in (To destroy)

expr.

• cargarse v.

• eliminar v.

• liquidar v.

do (sth.) in a picky way

expr.

• buscarle tres pies al gato expr.

• encontrarle defectos a todo expr.

v.

(§ p.,p.p.: did, done) = arreglar v.

• desempeñar v.

• ejecutar v.

• hacer v.

(§pres: hago, haces...) pret: hic-

pp: hecho

fut/c: har-•)

• obrar v.

• resolver v.

I
1. duː, weak form dʊ, də
(3rd pers sing pres does; pres doing; past did; past p done) transitive verb

1) hacer*

do something! — haz algo!

are you doing anything this evening? — ¿vas a hacer algo esta noche?

to have something/nothing to do — tener* algo/no tener* nada que hacer

it was a silly thing to do — fue una estupidez

can I do anything to help? — ¿puedo ayudar en algo?

he does a lot for charity — trabaja mucho para obras de caridad

what have you done to your hair? — ¿qué te has hecho en el pelo?

I don't know what I'm going to do with you! — no sé qué voy a hacer contigo!; see also do with

2) ( carry out) \<\<job/task\>\> hacer*

to do one's homework — hacer* los deberes

to do the cooking — cocinar

let me do the talking — déjame hablar a mí

well done! — muy bien!

3) ( as job)

what do you do? — ¿usted qué hace or a qué se dedica?

what does he do for a living? — ¿en qué trabaja?

4) (achieve, bring about)

she's done it: it's a new world record — lo ha logrado: es una nueva marca mundial

it was climbing those stairs that did it — fue por subir esa escalera

now you've done it! — ahora sí que la has hecho buena! (iró)

he's late again: that does it! — vuelve a llegar tarde esto ya es la gota que colma el vaso!

to do something for somebody/something: that mustache really does something for him la verdad es que le queda muy bien el bigote; what has EC membership done for Greece? — ¿en qué ha beneficiado a Grecia ser miembro de la CE?

5)

a) (fix, arrange, repair)

I have to do my nails — me tengo que arreglar las uñas

she had her hair done — se hizo peinar

b) ( clean) \<\<dishes\>\> lavar; \<\<brass/windows\>\> limpiar

6) (make, produce)

a) \<\<meal\>\> preparar, hacer*

would you do the carrots? — ¿me preparas (or pelas etc) las zanahorias?

b) \<\<drawinganslation\>\> hacer*

he doesn't do live concerts any more — ya no da más conciertos en vivo

7) (BrE) ( offer)

they do a set meal for £12 — tienen un menú de 12 libras

8) (suffice for, suit)

two shirts will do me — con dos camisas me alcanza or tengo suficiente

9) ( travel)

he was doing 100 mph — iba a 100 millas por hora

the car has only done 4,000 miles — el coche sólo tiene 4.000 millas

10)

a) ( study) estudiar

we're doing Balzac — estamos estudiando Balzac

b) ( visit) (colloq) \<\<sights/museum\>\> visitar

we did Europe last year — el año pasado recorrimos Europa

11) ( Theat)

a) ( play role of) hacer* el papel de

b) ( take part in) \<\<play\>\> actuar* en

c) ( impersonate) imitar

12) (colloq) ( serve in prison) cumplir

he's doing eight years for armed robbery — está cumpliendo ocho años por atraco a mano armada

13) (BrE colloq)

a) (catch, prosecute) agarrar

he was done for speeding — le encajaron una multa por exceso de velocidad (fam)

b) ( cheat) estafar, timar

I've been done! — me han estafado or timado!

14) ( use) (sl)

to do drugs — drogarse*, consumir drogas

15) (colloq) ( finish) terminar

are o (esp BrE) have you done complaining? — ¿has terminado de quejarte?

2.

vi

1) (act, behave) hacer*

do as you're told! — haz lo que se te dice!

2) (get along, manage)

how are you doing? — ¿qué tal estás or andas or te va?

how do you do? — ( as greeting) mucho gusto, encantado

how do? — (colloq & dial) ¿qué tal?

how are we doing for time/cash? — ¿cómo or qué tal vamos or andamos de tiempo/dinero?

she did well/badly in her exams — le fue bien/mal en los exámenes

he's done well for himself — ha sabido abrirse camino

to do well/badly out of something — salir* bien/mal parado de algo

3) (go on, happen) (colloq) (in -ing form)

there's nothing doing in town — no pasa nada en el pueblo

nothing doing! — ni hablar!, ni lo sueñes!

4)

a) (be suitable, acceptable)

look, this won't do! — mira, esto no puede ser!

it's not ideal, but it'll do — no es lo ideal, pero sirve

I'm not going to cook, bread and cheese will do for them! — no pienso cocinar, se tendrán que conformar con pan y queso

it doesn't do to get emotional — no hay que ponerse sentimental

b)

to do for o as something: this box will do for o as a table — esta caja nos servirá de mesa

5) ( be enough) ser* suficiente, alcanzar*, bastar

one bottle will do — con una botella basta or es suficiente

one egg will do for me — un huevo es suficiente para mí

that'll do! shut up! — basta! cállate la boca!

6) ( finish) (in past p) terminar

I'm not o (BrE) I haven't done yet! — no he terminado todavía

7)

his concern to do well by his son — su preocupación por hacer todo lo posible por su hijo

do as you would be done by — trata a los demás como tú quisieras ser tratado

3.

1) Sense I

v aux [El verbo auxiliar do se usa para formar el negativo (I 1) y el interrogativo (I 2), para agregar énfasis (I 3) o para sustituir a un verbo usado anteriormente (II)]

2)

a) (used to form negative)

I do not o don't know — no sé

I did not o didn't see her — no la vi

do not touch! — no tocar

b) (with inversion after negative adv)

3)

a)

(used to form interrogative)

Ex:

does this belong to you? — ¿esto es tuyo?

did I frighten you? — ¿te asusté?

/Ex:

b)

(in exclamations)

Ex:

doesn't it make you sick! — dime si no es asqueante!

boy, do you need a bath! — Dios mío! qué falta te hace un baño!

/Ex:

4)

a)

( emphasizing)

Ex:

you do exaggerate! — cómo exageras!

you must admit, she did look ill — tienes que reconocer que tenía mala cara

do be quiet! — ¿te quieres callar?

do please help yourself — sírvete por favor

/Ex:

b)

( expressing alternatives)

Ex:

I haven't decided, but if I do accept... — todavía no lo he decidido, pero si aceptara...

/Ex:

not once did he apologize — no se disculpó ni siquiera una vez

not only does it cost more, it also... — no sólo cuesta más, sino que también...

c) ( in legal formulae)

Sense II

5)

(in elliptical uses)

Ex:

do you live here? - yes, I do/no, I don't — ¿vives aquí? - sí/no

she wanted to come, but he didn't — ella quería venir, pero él no

she found it in your drawer - oh, did she? — lo encontró en tu cajón - ¿ah, sí?

I don't need a haircut - yes, you do! — no necesito cortarme el pelo - cómo que no!

she says she understands, but she doesn't — dice que comprende, pero no es así

I play the guitar - so do I — toco la guitarra - yo también

I don't like her music - I do — no me gusta su música - a mí sí

/Ex:

6)

(in tag questions)

Ex:

you know Bob, don't you? — conoces a Bob, ¿no? or ¿verdad? or ¿no es cierto?

I told you, didn't I? — te lo dije ¿no? or ¿no es cierto?

/Ex:

I, Charles Brown, do solemnly swear that... — yo, Charles Brown, juro solemnemente que...

•

Phrasal Verbs:

- do away with

- do down

- do for

- do in

- do out

- do out of

- do over

- do up

- do with

- do without

II duː
noun (pl dos)

1) c (party, gathering) (colloq) fiesta f, reunión f

2) ( state of affairs) (colloq) (no pl)

fair dos — (BrE colloq)

fair dos all round — a partes iguales para todos; (as interj) seamos justos!

3)

do's and don'ts — ( rules) normas fpl

the do's and don'ts of foreign travel — qué hacer y qué evitar cuando se viaja al extranjero

III dəʊ
noun (pl dos) ( Mus) do m

I [duː] ( 3rd pers sing present does) (pt did) (pp done)
1. TRANSITIVE VERB

1) hacer

what are you doing tonight? — ¿qué haces esta noche?

I would never do a thing like that — yo nunca haría una cosa así

what's this doing on my chair? — ¿qué hace esto en mi silla?

I've got nothing to do — no tengo nada que hacer

he does nothing but complain — no hace más que quejarse

what's to be done? — ¿qué se puede hacer?

what's the weather doing? — ¿qué tal tiempo hace?

• to do sth again — volver a hacer algo, hacer algo de nuevo

it will have to be done again — habrá que volver a hacerlo, habrá que hacerlo de nuevo

• what's he ever done for me? — ¿qué ha hecho él por mí?

what can I do for you? — ¿en qué puedo servirle?, ¿qué se le ofrece? (LAm)

could you do something for me? — ¿me podrías hacer un favor?

what are we going to do for money? — ¿de dónde vamos a sacar dinero?

that dress doesn't do a lot for you * — este vestido no te queda muy bien

the new measures will do a lot for small businesses — las nuevas medidas serán de gran ayuda para las pequeñas empresas

after the accident she couldn't do much for herself — después del accidente casi no podía valerse por sí misma

• if you do anything to him I'll kill you — si le haces algo te mato

what's he done to his hair? — ¿qué se ha hecho en el pelo?

I could see what the stress was doing to him — era evidente cómo le estaba afectando el estrés

• what have you done with my slippers? — ¿dónde has puesto mis zapatillas?

what am I going to do with you? — ¿qué voy a hacer contigo?

what are you doing with yourself these days? — ¿qué haces ahora?

what am I going to do with myself for the rest of the day? — ¿qué puedo hacer el resto del día?

she didn't know what to do with herself once the children had left home — se encontró un poco perdida cuando sus hijos se fueron de casa
living 2., 1)
2) (=carry out) [+ work, essay] hacer

the work is being done by a local builder — un albañil de la zona está haciendo el trabajo

I've got a few jobs that need doing around the house — tengo algunas cosas que hacer en la casa

she was doing the crossword — estaba haciendo el crucigrama

to do the washing — hacer la colada
Some [do] + noun combinations require a more specific Spanish verb:
• Edmund does all the accounts — Edmund se encarga de or lleva la contabilidad

• to do the cooking — cocinar

• he did a drawing/ portrait of her — la dibujó/retrató, hizo un dibujo/retrato de ella

• to do one's duty (by sb) — cumplir con su deber (con algn)

• to do the ironing — planchar

• we did a lot of talking — hablamos mucho

3) (=clean)

• to do the dishes — lavar los platos

• to do the silver — limpiar la plata

• to do one's teeth — lavarse los dientes

4) (=arrange, prepare) [+ vegetables] preparar; [+ room] hacer, arreglar

this room needs doing — hay que hacer or arreglar esta habitación

• to do the flowers — arreglar las flores

• to do one's nails — hacerse or arreglarse las uñas
hair 1., 1)
5) (=spend) pasar

he did six years (in jail) — pasó seis años en la cárcel

he did two years as ambassador in Lagos — estuvo dos años como embajador en Lagos

I did five years as a policeman — fui policía durante cinco años

they have to do two years military service — tienen que hacer dos años de servicio militar

6) (=finish)

I've only done three pages — solo he hecho tres páginas

now you've (gone and) done it! * — ¡ahora sí que la has hecho buena! *

that's done it! * we're stuck now — ¡la hemos fastidiado! * ahora no podemos salir de aquí

that does it! * that's the last time I lend him my car — ¡es el colmo! or ¡hasta aquí hemos llegado!, es la última vez que le dejo el coche

have you done moaning? * — ¿has acabado de quejarte?
good 2., 2)
7) (=offer, make available)

they do a summer course in painting — dan un curso de verano de pintura

we only do one make of gloves — solo tenemos una marca de guantes

they do an estate version of this car — fabrican un modelo familiar de este coche

we do evening meals if ordered in advance — servimos cenas si se encargan con antelación

I can do you a discount on this model — le puedo hacer un descuento en este modelo

8) (=study) [+ university course, option] hacer, estudiar

I want to do Physics at university — quiero hacer or estudiar física en la universidad

to do Italian — hacer or estudiar italiano

we're doing Orwell this term — estamos estudiando a Orwell este trimestre

9) (Theat) [+ play] representar, poner; [+ part] hacer

he did King Lear in a BBC production — hizo (el papel) de King Lear en una producción de la BBC

10) (=mimic) [+ person] imitar

he does his maths master to perfection — imita a su profesor de matemáticas a la perfección

she was doing the worried mother bit ** — hacía el numerito de la típica madre preocupada *

11) (Aut, Rail etc) (=travel at) [+ speed] ir a; (=cover) [+ distance] cubrir

the car can do 100 miles per hour — el coche puede ir a 100 millas por hora

the car was doing 100 miles per hour — el coche iba a 100 millas por hora

we've done 200km already — ya hemos hecho 200km

we did London to Edinburgh in 8 hours — fuimos de Londres a Edimburgo en 8 horas

12) (=attend to)

the barber said he'd do me next — el barbero dijo que después me tocaría a mí

they do you very well in this hotel — en este hotel te dan muy buen servicio
proud
13) * (=visit) [+ city, museum] visitar, recorrer; [+ country] visitar, viajar por

we did six countries in an 8-week tour — visitamos seis países durante un viaje de 8 semanas

14) * (=be suitable, sufficient for)

will a kilo do you? — ¿le va bien un kilo?

that'll do me nicely — (=be suitable) eso me vendrá muy bien; (=suffice) con eso me basta

15) * (=cheat) estafar, timar; (=rob) robar

I've been done! — ¡me han estafado or timado!

16) * (=prosecute) procesar; (=fine) multar

she was done for shoplifting — la procesaron por robar en una tienda

he was done for speeding — le multaron por exceso de velocidad

17) * (=beat up) dar una paliza a

I'll do you if I get hold of you! — ¡te voy a dar una paliza como te pille!

2. INTRANSITIVE VERB

1) (=act) hacer

do as I do — haz como yo

• you would do better to accept — sería aconsejable que aceptaras

• he did right — hizo lo correcto

• do as you think best — haga lo que mejor le parezca

• do as you are told! — ¡haz lo que te digo!

• she was up and doing at 6 o'clock — a las 6 de la mañana ya estaba levantada y trajinando

• you would do well to take his advice — harías bien en seguir su consejo

• you could do a lot worse than marry her — casarte con ella no es lo peor que podrías hacer
well I, 1., 1)
2) (=get on)

• he did badly in the exam — le fue mal en el examen

the team hasn't done badly this season — al equipo no le ha ido mal esta temporada

you didn't do so badly — no lo has hecho del todo mal

• you can do better than that — (essay, drawing) puedes hacerlo mejor; iro (=find better excuse) ¡y qué más!

• how is your father doing? — ¿cómo está tu padre?, ¿cómo le va a tu padre?

how are you doing? * — ¿qué tal?, ¿cómo te va?

how did you do in the audition? — ¿qué tal or cómo te fue en la audición?

• he's doing well at school — le va bien en el colegio

her son's doing well for himself — a su hijo le van muy bien las cosas

his business is doing well — los negocios le van bien

the patient is doing well — el paciente está respondiendo bien

the roses are doing well this year — las rosas han florecido muy bien este año
how do you do? (greeting) ¿cómo está usted?, gusto en conocerlo (LAm); (as answer) ¡mucho gusto!, ¡encantado!
3) (=be suitable)

• it doesn't do to upset her — cuidado con ofenderla

• will this one do? — ¿te parece bien este?

this room will do — esta habitación ya me va bien

will it do if I come back at eight? — ¿va bien si vuelvo a las ocho?

will tomorrow do? — ¿iría bien mañana?

it's not exactly what I wanted, but it will or it'll do — no es exactamente lo que quería pero servirá

this coat will do as a blanket — este abrigo servirá de manta

that will have to do — tendremos que conformarnos con eso

• that won't do, you'll have to do it again — así no está bien, tendrás que volver a hacerlo

• you can't go on your own, that would never do! — no podemos consentir que vayas sola, ¡eso no puede ser!
make 1., 4)
4) (=be sufficient) bastar

• three bottles of wine should do — bastará con tres botellas de vino

• will £20 do? — ¿bastarán 20 libras?, ¿tendrás bastante con 20 libras?

that'll do — con eso basta

that will do! — ¡basta ya!

that will do for the moment — de momento ya está bien

5) (=happen)

there's not much doing in this town — no hay mucha animación en esta ciudad

"could you lend me £50?" - "nothing doing!" — -¿me podrías prestar 50 libras? -¡de ninguna manera! or -¡ni hablar!

6) * (=finish) (in past tenses only) terminar, acabar

have you done? — ¿ya has terminado or acabado?

don't take it away, I've not done yet — no te lo lleves, ¡aún no he terminado or acabado!

I haven't done telling you — ¡no he terminado de contarte!

• I've done with travelling — ya no voy a viajar más, he renunciado a los viajes

I've done with all that nonsense — ya no tengo nada que ver or ya he terminado con todas esas tonterías

have you done with that book? — ¿has terminado con este libro?

7) * (=clean) hacer la limpieza (en casa)

I've got a lady who does for me — tengo una señora que me viene a hacer la limpieza en la casa

3. AUXILIARY VERB
There is no equivalent in Spanish to the use of in questions, negative statements and negative commands.
1) (in questions)

do you understand? — ¿comprendes?, ¿entiendes?

where does he live? — ¿dónde vive?

didn't you like it? — ¿no te gustó?

why didn't you come? — ¿por qué no viniste?

2) (negation)

I don't understand — no entiendo or comprendo

don't let's argue — no discutamos

don't worry! — ¡no te preocupes!

don't you tell me what to do! — ¡no me digas lo que tengo que hacer!

she did not go — no fue

3) (for emphasis)

do tell me! — ¡dímelo, por favor!

do sit down — siéntese, por favor, tome asiento, por favor frm

she does look lovely in that dress — está preciosa con este vestido

I do hope so — así lo espero

I do wish I could come with you — ¡ojalá pudiera ir contigo!

but I do like it! — ¡sí que me gusta!, ¡por supuesto que me gusta!

so you do know him! — ¡así que sí lo conoces!

but I did do it — pero sí que lo hice

4) (with inversion)

rarely does it happen that... — rara vez ocurre que...

not once did they offer to pay — no se ofrecieron a pagar ni una sola vez

5) (verb substitute)

a)

you speak better than I do — tú hablas mejor que yo

"did you fix the car?" - "I did" — -¿arreglaste el coche? -sí

"I love it" - "so do I" — -me encanta -a mí también

I don't like sport and neither does he — no me gusta el deporte ni a él tampoco

you didn't see him but I did — tú no lo viste pero yo sí

I told him he'd fail and he did — le dije que iba a suspender y suspendió

he went for a walk as he often did — fue a dar un paseo como solía hacer

she always says she'll come but she never does — siempre dice que vendrá pero nunca viene

"he borrowed the car" - "oh he did, did he?" — -pidió el coche prestado -¿ah sí? ¡no me digas!

I like this colour, don't you? — me gusta este color, ¿a ti no?

"do you speak English?" - "yes, I do/no I don't" — -¿habla usted inglés? -sí, hablo inglés/no, no hablo inglés

"may I come in?" - "(please) do!" — -¿se puede pasar? -¡pasa (por favor)!

"who made this mess?" - "I did" — -¿quién lo ha desordenado todo? -fui yo

"shall I ring her again?" - "no, don't!" — -¿la llamo otra vez? -¡no, no la llames!

b) (in question tags)

he lives here, doesn't he? — vive aquí, ¿verdad? or ¿no es cierto? or ¿no?

I don't know him, do I? — no lo conozco, ¿verdad?

it doesn't matter, does it? — no importa, ¿no?

she said that, did she? — ¿eso es lo que dijo?

4. NOUN

1) (Brit) * (=party) fiesta f ; (=formal gathering) reunión f

they had a big do for their twenty-fifth anniversary — dieron una gran fiesta por su vigésimo quinto aniversario

2) (in phrases)

• the do's and don'ts of buying a house — lo que debe y lo que no debe hacerse al comprar una casa

he gave us a series of dos and don'ts — nos explicó lo que podíamos y lo que no podíamos hacer

• fair dos! * — (=be fair) ¡hay que ser justo!, ¡seamos justos!; (=fair shares) ¡a partes iguales!

• it's a poor do when... — es una vergüenza cuando...

- do away with

- do by

- do down

- do for

- do in

- do out

- do over

- do up

- do with

- do without

II

[dǝʊ]
N (Mus) do m
* * *

I
1. [duː], weak form [dʊ, də]
(3rd pers sing pres does; pres doing; past did; past p done) transitive verb

1) hacer*

do something! — haz algo!

are you doing anything this evening? — ¿vas a hacer algo esta noche?

to have something/nothing to do — tener* algo/no tener* nada que hacer

it was a silly thing to do — fue una estupidez

can I do anything to help? — ¿puedo ayudar en algo?

he does a lot for charity — trabaja mucho para obras de caridad

what have you done to your hair? — ¿qué te has hecho en el pelo?

I don't know what I'm going to do with you! — no sé qué voy a hacer contigo!; see also do with

2) ( carry out) \<\<job/task\>\> hacer*

to do one's homework — hacer* los deberes

to do the cooking — cocinar

let me do the talking — déjame hablar a mí

well done! — muy bien!

3) ( as job)

what do you do? — ¿usted qué hace or a qué se dedica?

what does he do for a living? — ¿en qué trabaja?

4) (achieve, bring about)

she's done it: it's a new world record — lo ha logrado: es una nueva marca mundial

it was climbing those stairs that did it — fue por subir esa escalera

now you've done it! — ahora sí que la has hecho buena! (iró)

he's late again: that does it! — vuelve a llegar tarde esto ya es la gota que colma el vaso!

to do something for somebody/something: that mustache really does something for him la verdad es que le queda muy bien el bigote; what has EC membership done for Greece? — ¿en qué ha beneficiado a Grecia ser miembro de la CE?

5)

a) (fix, arrange, repair)

I have to do my nails — me tengo que arreglar las uñas

she had her hair done — se hizo peinar

b) ( clean) \<\<dishes\>\> lavar; \<\<brass/windows\>\> limpiar

6) (make, produce)

a) \<\<meal\>\> preparar, hacer*

would you do the carrots? — ¿me preparas (or pelas etc) las zanahorias?

b) \<\<drawing/translation\>\> hacer*

he doesn't do live concerts any more — ya no da más conciertos en vivo

7) (BrE) ( offer)

they do a set meal for £12 — tienen un menú de 12 libras

8) (suffice for, suit)

two shirts will do me — con dos camisas me alcanza or tengo suficiente

9) ( travel)

he was doing 100 mph — iba a 100 millas por hora

the car has only done 4,000 miles — el coche sólo tiene 4.000 millas

10)

a) ( study) estudiar

we're doing Balzac — estamos estudiando Balzac

b) ( visit) (colloq) \<\<sights/museum\>\> visitar

we did Europe last year — el año pasado recorrimos Europa

11) ( Theat)

a) ( play role of) hacer* el papel de

b) ( take part in) \<\<play\>\> actuar* en

c) ( impersonate) imitar

12) (colloq) ( serve in prison) cumplir

he's doing eight years for armed robbery — está cumpliendo ocho años por atraco a mano armada

13) (BrE colloq)

a) (catch, prosecute) agarrar

he was done for speeding — le encajaron una multa por exceso de velocidad (fam)

b) ( cheat) estafar, timar

I've been done! — me han estafado or timado!

14) ( use) (sl)

to do drugs — drogarse*, consumir drogas

15) (colloq) ( finish) terminar

are o (esp BrE) have you done complaining? — ¿has terminado de quejarte?

2.

vi

1) (act, behave) hacer*

do as you're told! — haz lo que se te dice!

2) (get along, manage)

how are you doing? — ¿qué tal estás or andas or te va?

how do you do? — ( as greeting) mucho gusto, encantado

how do? — (colloq & dial) ¿qué tal?

how are we doing for time/cash? — ¿cómo or qué tal vamos or andamos de tiempo/dinero?

she did well/badly in her exams — le fue bien/mal en los exámenes

he's done well for himself — ha sabido abrirse camino

to do well/badly out of something — salir* bien/mal parado de algo

3) (go on, happen) (colloq) (in -ing form)

there's nothing doing in town — no pasa nada en el pueblo

nothing doing! — ni hablar!, ni lo sueñes!

4)

a) (be suitable, acceptable)

look, this won't do! — mira, esto no puede ser!

it's not ideal, but it'll do — no es lo ideal, pero sirve

I'm not going to cook, bread and cheese will do for them! — no pienso cocinar, se tendrán que conformar con pan y queso

it doesn't do to get emotional — no hay que ponerse sentimental

b)

to do for o as something: this box will do for o as a table — esta caja nos servirá de mesa

5) ( be enough) ser* suficiente, alcanzar*, bastar

one bottle will do — con una botella basta or es suficiente

one egg will do for me — un huevo es suficiente para mí

that'll do! shut up! — basta! cállate la boca!

6) ( finish) (in past p) terminar

I'm not o (BrE) I haven't done yet! — no he terminado todavía

7)

his concern to do well by his son — su preocupación por hacer todo lo posible por su hijo

do as you would be done by — trata a los demás como tú quisieras ser tratado

3.

1) Sense I

v aux [El verbo auxiliar do se usa para formar el negativo (I 1) y el interrogativo (I 2), para agregar énfasis (I 3) o para sustituir a un verbo usado anteriormente (II)]

2)

a) (used to form negative)

I do not o don't know — no sé

I did not o didn't see her — no la vi

do not touch! — no tocar

b) (with inversion after negative adv)

3)

a)

(used to form interrogative)

Ex:

does this belong to you? — ¿esto es tuyo?

did I frighten you? — ¿te asusté?

/Ex:

b)

(in exclamations)

Ex:

doesn't it make you sick! — dime si no es asqueante!

boy, do you need a bath! — Dios mío! qué falta te hace un baño!

/Ex:

4)

a)

( emphasizing)

Ex:

you do exaggerate! — cómo exageras!

you must admit, she did look ill — tienes que reconocer que tenía mala cara

do be quiet! — ¿te quieres callar?

do please help yourself — sírvete por favor

/Ex:

b)

( expressing alternatives)

Ex:

I haven't decided, but if I do accept... — todavía no lo he decidido, pero si aceptara...

/Ex:

not once did he apologize — no se disculpó ni siquiera una vez

not only does it cost more, it also... — no sólo cuesta más, sino que también...

c) ( in legal formulae)

Sense II

5)

(in elliptical uses)

Ex:

do you live here? - yes, I do/no, I don't — ¿vives aquí? - sí/no

she wanted to come, but he didn't — ella quería venir, pero él no

she found it in your drawer - oh, did she? — lo encontró en tu cajón - ¿ah, sí?

I don't need a haircut - yes, you do! — no necesito cortarme el pelo - cómo que no!

she says she understands, but she doesn't — dice que comprende, pero no es así

I play the guitar - so do I — toco la guitarra - yo también

I don't like her music - I do — no me gusta su música - a mí sí

/Ex:

6)

(in tag questions)

Ex:

you know Bob, don't you? — conoces a Bob, ¿no? or ¿verdad? or ¿no es cierto?

I told you, didn't I? — te lo dije ¿no? or ¿no es cierto?

/Ex:

I, Charles Brown, do solemnly swear that... — yo, Charles Brown, juro solemnemente que...

•

Phrasal Verbs:

- do away with

- do down

- do for

- do in

- do out

- do out of

- do over

- do up

- do with

- do without

II [duː]
noun (pl dos)

1) c (party, gathering) (colloq) fiesta f, reunión f

2) ( state of affairs) (colloq) (no pl)

fair dos — (BrE colloq)

fair dos all round — a partes iguales para todos; (as interj) seamos justos!

3)

do's and don'ts — ( rules) normas fpl

the do's and don'ts of foreign travel — qué hacer y qué evitar cuando se viaja al extranjero

III [dəʊ]
noun (pl dos) ( Mus) do m

English-spanish dictionary > do
18 go

ɡəu
1. 3rd person singular present tense - goes; verb
1) (to walk, travel, move etc: He is going across the field; Go straight ahead; When did he go out?) ir

2) (to be sent, passed on etc: Complaints have to go through the proper channels.) enviar, tramitar, pasar

3) (to be given, sold etc: The prize goes to John Smith; The table went for $100.) vender(se), darse

4) (to lead to: Where does this road go?) ir, llevar

5) (to visit, to attend: He goes to school every day; I decided not to go to the movie.) ir, acudir

6) (to be destroyed etc: This wall will have to go.) desaparecer, destruir, demoler

7) (to proceed, be done: The meeting went very well.) ir, desarrollarse

8) (to move away: I think it is time you were going.) irse, partir, marcharse

9) (to disappear: My purse has gone!) desaparecer, esfumarse

10) (to do (some action or activity): I'm going for a walk; I'm going hiking next week-end.) ir a

11) (to fail etc: I think the clutch on this car has gone.) averiarse

12) (to be working etc: I don't think that clock is going.) ir bien, funcionar

13) (to become: These apples have gone bad.) volverse, ponerse

14) (to be: Many people in the world regularly go hungry.) ir, ponerse, guardarse, colocarse

15) (to be put: Spoons go in that drawer.) pasar, transcurrir

16) (to pass: Time goes quickly when you are enjoying yourself.) valer, estar permitido, ser aceptable

17) (to be used: All her pocket-money goes on sweets.) hacer

18) (to be acceptable etc: Anything goes in this office.) ser, estar, tener

19) (to make a particular noise: Dogs go woof, not miaow.) gastarse, utilizarse, usarse

20) (to have a particular tune etc: How does that song go?) ser, decir

21) (to become successful etc: She always makes a party go.) funcionar, triunfar, salir bien

2. noun
1) (an attempt: I'm not sure how to do it, but I'll have a go.) intento

2) (energy: She's full of go.) energía, empuje

•

- going

3. adjective
1) (successful: That shop is still a going concern.) próspero, que funciona bien

2) (in existence at present: the going rate for typing manuscripts.) actual, del momento

•

- go-ahead

4. noun
(permission: We'll start as soon as we get the go-ahead.) luz verde, visto bueno

- go-getter
- going-over
- goings-on
- no-go
- all go
- be going on for
- be going on
- be going strong
- from the word go
- get going
- give the go-by
- go about
- go after
- go against
- go along
- go along with
- go around
- go around with
- go at
- go back
- go back on
- go by
- go down
- go far
- go for
- go in
- go in for
- go into
- go off
- go on
- go on at
- go out
- go over
- go round
- go slow
- go steady
- go through
- go through with
- go too far
- go towards
- go up
- go up in smoke/flames
- go with
- go without
- keep going
- make a go of something
- make a go
- on the go

go¹ n

1. turno

whose go is it? ¿a quién le toca?

2. intento

can I have a go? ¿puedo intentarlo yo?

go² vb

1. ir / irse

they went to the park fueron al parque

let's go home vámonos a casa

they've gone shopping se han ido de compras

who did you go with? ¿con quién fuiste?

2. salir

the coach goes at half past one el autocar sale a la una y media

3. ir / salir

the exam went very well el examen me fue muy bien

4. funcionar

does this clock go? ¿funciona este reloj?

5. volverse / quedarse

he went deaf se quedó sordo

she's going grey le están saliendo canas

6. desaparecer

my wallet has gone! ¡ha desaparecido mi cartera!

7. terminarse / acabarse

all the cheese has gone se ha terminado el queso / no queda nada de queso

has the pain gone? ¿se te ha pasado el dolor?

8. pasar

time goes quickly when you're enjoying yourself el tiempo pasa rápido cuando te lo pasas bien

to be going to do something ir a hacer algo

I think it's going to snow creo que va a nevar

I'm going to buy that bicycle voy a comprar esa bicicleta

El pasado de go es went y el participio pasado es gone; el gerundio se escribe going

go

tr[gəʊ]

noun

1 (energy) energía, empuje nombre masculino

■ they're always on the go no paran nunca

2 (turn) turno

■ it's my go me toca a mí

3 (try) intento

■ I'd like to have a go at hang gliding me gustaría intentar vuelo con ala delta

4 (start) principio

■ we knew from the word go lo sabíamos desde el principio

intransitive verb (pt went tr[went], pp gone tr[gɒn], ger going)

1 (gen) ir

■ you can come and go as you please puedes ir y venir a tu antojo

■ to go by underground ir en metro

■ to go for a walk dar un paseo

■ to go on holiday irse de vacaciones

2 (leave) marcharse, irse; (bus, train, etc) salir

■ let's go! ¡vámonos!

■ we'd better be going now más vale que nos vayamos ya

3 (vanish) desaparecer

■ my car has gone mi coche ha desaparecido

4 (function) funcionar, marchar

■ his business is going very well su negocio marcha muy bien

■ he can't get the engine to go no le arranca el motor

5 (become) volverse, ponerse, quedarse

■ to go deaf volverse sordo,-a

6 (fit) entrar, caber

■ the bed won't go into the room la cama no cabrá en la habitación

7 (break) romperse, estropearse; (yield) ceder; (blow) fundirse

8 (be kept) guardarse

■ the knives and forks go here los cuchillos y los tenedores se guardan aquí

9 (sell) venderse

■ clothes are going cheap at the moment la ropa se está vendiendo barata actualmente

10 (progress) ir, marchar, andar

■ the party went well la fiesta fue un éxito

■ things aren't going too well for him no le van muy bien las cosas

11 (be spent on) irse, gastarse

■ all his money goes on records se gasta todo el dinero en discos

12 (be available) quedar, haber

■ there are very few good jobs going hay muy pocos empleos buenos

■ is there any more meat going? ¿queda algo de carne?

13 (be acceptable) valer

■ almost anything goes to win para ganar, casi todo vale

14 (make a noise, gesture, etc) hacer

■ go like this with your head haz así con la cabeza

15 (time - pass) pasar; (- be remaining) faltar

■ the years went by slowly los años pasaron lentamente

■ only two weeks to go sólo faltan dos semanas

■ it's just gone ten acaban de dar las diez

16 (say) decir

■ as the saying goes según el dicho

■ there she goes again otra vez con el mismo rollo, otra vez con la misma canción

transitive verb

1 (make a noise) hacer

■ it goes tick-tock hace tic-tac

2 (travel) hacer, recorrer

■ they had only gone a mile when the car stopped sólo habían recorrido una milla cuando se les paró el coche

interjection go!

1 (starting races) ¡ya!

■ ready, steady, go! ¡preparados, listos, ya!

\

SMALLIDIOMATIC EXPRESSION/SMALL

go on! (incredulity) ¡no me digas!, ¡vaya!, ¡anda ya! 2 (coaxing) ¡venga!, ¡adelante!

it's no go es inútil, no hay nada que hacer

to be all the go estar muy de moda

to go about one's business ocuparse de sus asuntos

to be going to estar a punto de

■ they were just going to start, when it started to rain estaban a punto de empezar, cuando la lluvia hizo acto de presencia

to go one better than somebody superar a alguien

to go too far ir demasiado lejos, pasarse de la raya, pasarse

to go to sleep dormirse

to have a go at somebody criticar a alguien, meterse con alguien

to make a go of something tener éxito en algo

go ['go:] v, went ['wɛnt] ; gone ['gɔn 'gɑn] ; going ; goes ['go:z] vi

1) proceed: ir

to go slow: ir despacio

to go shopping: ir de compras

2) leave: irse, marcharse, salir

let's go!: ¡vámonos!

the train went on time: el tren salió a tiempo

3) disappear: desaparecer, pasarse, irse

her fear is gone: se le ha pasado el miedo

my pen is gone!: ¡mi pluma desapareció!

4) extend: ir, extenderse, llegar

this road goes to the river: este camino se extiende hasta el río

to go from top to bottom: ir de arriba abajo

5) function: funcionar, marchar

the car won't go: el coche no funciona

to get something going: poner algo en marcha

6) sell: venderse

it goes for $15: se vende por $15

7) progress: ir, andar, seguir

my exam went well: me fue bien en el examen

how did the meeting go?: ¿qué tal la reunión?

8) become: volverse, quedarse

he's going crazy: está volviéndose loco

the tire went flat: la llanta se desinfló

9) fit: caber

it will go through the door: cabe por la puerta

10)

anything goes! : ¡todo vale!

11)

to go : faltar

only 10 days to go: faltan sólo 10 días

12)

to go back on : faltar uno a (su promesa)

13)

to go bad spoil: estropearse, echarse a perder

14)

to go for : interesarse uno en, gustarle a uno (algo, alguien)

I don't go for that: eso no me interesa

15)

to go off explode: estallar

16)

to go with match: armonizar con, hacer juego con

go v aux

to be going to : ir a

I'm going to write a letter: voy a escribir una carta

it's not going to last: no va a durar

go n, pl goes

1) attempt: intento m

to have a go at: intentar, probar

2) success: éxito m

3) energy: energía f, empuje m

to be on the go: no parar, no descansar

go

v.

(§ p.,p.p.: went, gone) = andar v.

(§pret: anduv-)

• caminar v.

• correr v.

• funcionar v.

• ir v.

(§pres: voy, vas...), subj: vay-, imp: ib-, pret: fu-•)

• marchar v.

I
1. gəʊ
1) (3rd pers sing pres goes; past went; past p gone) intransitive verb

Sense I

2)

a) (move, travel) ir*

there she goes — allá va

who goes there? — ( Mil) ¿quién va?

are you going my way? — ¿vas hacia el mismo sitio que yo?

we can discuss it as we go — podemos hablarlo en el camino

where do we go from here? — ¿y ahora qué hacemos?

b) (start moving, acting)

go when the lights turn green — avanza or (fam) dale cuando el semáforo se ponga verde

ready, (get) set, go! — preparados or en sus marcas, listos ya!

let's go! — vamos!

here goes! — allá vamos (or voy etc)!

there you go — (colloq) ( handing something over) toma or aquí tienes; ( something is ready) ya está or listo

don't go telling everybody — (colloq) no vayas a contárselo a todo el mundo

3) (past p gone/been)

a) ( travel to) ir*

she's gone to France — se ha ido a Francia

I have never been abroad — no he estado nunca en el extranjero

where are you going? — ¿adónde vas?

to go by car/bus/plane — ir* en coche/autobús/avión

to go on foot/horseback — ir* a pie/a caballo

to go for a walk/drive — ir* a dar un paseo/una vuelta en coche

to go to + inf — ir* a + inf

they've gone to see the exhibition — (se) han ido a ver la exposición

they've been to see the exhibition — han visitado la exposición, han estado en la exposición

to go and + inf — ir* a + inf

go and see what she wants — anda or vete a ver qué quiere

b) ( attend) ir*

to go on a training course — hacer* un curso de capacitación

to go on a diet — ponerse* a régimen

to go -ing — ir* a + inf

to go swimming/hunting — ir* a nadar/cazar

4) (attempt, make as if to)

to go to + inf — ir* a + inf

Sense II

5) (leave, depart) \<\<visitor\>\> irse*, marcharse (esp Esp); \<\<busain\>\> salir*

well, I must be going — bueno, me tengo que ir ya

to leave go — soltar*; let II 1) c)

6)

a) ( pass) \<\<time\>\> pasar

those days have gone — ya han pasado aquellos días

it's just gone nine o'clock — (BrE) son las nueve pasadas

the time goes quickly — el tiempo pasa volando or rápidamente

b) ( disappear) \<\<headache/fear\>\> pasarse or irse* (+ me/te/le etc); \<\<energy/confidence\>\> desaparecer*

has the pain gone? — ¿se te (or le etc) ha pasado or ido el dolor?

c) \<\<money/food\>\> ( be spent) irse*; ( be used up) acabarse

what do you spend it all on? - I don't know, it just goes — ¿en qué te lo gastas? - no sé, se (me) va como el agua

the money/cream has all gone — se ha acabado el dinero/la crema

to go on something: half his salary goes on drink — la mitad del sueldo se le va en bebida

7)

a) ( be disposed of)

that sofa will have to go — nos vamos (or se van etc) a tener que deshacer de ese sofá

either the cats go or I go — o se van los gatos o me voy yo

b) ( be sold) venderse

the bread has all gone — no queda pan, el pan se ha vendido todo

the painting went for £1,000 — el cuadro se vendió en 1.000 libras

going, going, gone — a la una, a las dos, vendido

8)

a) (cease to function, wear out) \<\<bulb/fuse\>\> fundirse; \<\<thermostat/fan/exhaust\>\> estropearse

her memory/eyesight is going — está fallándole or está perdiendo la memoria/la vista

the brakes went as we... — los frenos fallaron cuando...

the brakes have gone — los frenos no funcionan

my legs went (from under me) — me fallaron las piernas

b) ( die) (colloq) morir*

9) to go

a) ( remaining)

only two weeks to go till he comes — sólo faltan dos semanas para que llegue

I still have 50 pages to go — todavía me faltan or me quedan 50 páginas

b) ( take away) (AmE)

two burgers to go — dos hamburguesas para llevar

Sense III

10)

a) ( lead) \<\<path/road\>\> ir*, llevar

b) (extend, range) \<\<road/railway line\>\> ir*

it only goes as far as Croydon — sólo va or llega hasta Croydon

to go from... to... — \<\<prices/ages/period\>\> ir* de... a... or desde... hasta...

the belt won't go around my waist — el cinturón no me da para la cintura

11)

a) ( have place) ir*; ( fit) caber*; see also go in, go into

b) ( be divisible)

5 into 11 won't o doesn't go — 11 no es divisible por 5

8 into 32 goes 4 (times) — 32 entre 8 cabe a 4

Sense IV

12)

a) ( become)

to go blind/deaf — quedarse ciego/sordo

to go crazy — volverse* loco

to go mouldy — (BrE) enmohecerse*

to go sour — agriarse, ponerse* agrio

her face went red — se puso colorada

everything went quiet — se hizo un silencio total

b) (be, remain)

to go barefoot/naked — ir* or andar* descalzo/desnudo

they went hungry — pasaron hambre

13) (turn out, proceed, progress) ir*

how are things going? — ¿cómo van or andan las cosas?

so it goes — así son las cosas

14)

a) ( be available) (only in -ing form)

I'll take any job that's going — estoy dispuesto a aceptar el trabajo que sea or cualquier trabajo que me ofrezcan

is there any coffee going? — (BrE) ¿hay café?

b) ( be in general)

it's not expensive as dishwashers go — no es caro, para lo que cuestan los lavavajillas

Sense V

15)

a) (function, work) \<\<heater/engine/clock\>\> funcionar

the radio was going full blast — la radio estaba puesta a todo lo que daba

to have a lot going for one — tener* muchos puntos a favor

to have a good thing going: we've got a good thing going here — esto marcha muy bien

b)

to get going: the car's OK once it gets going el coche marcha bien una vez que arranca; I find it hard to get going in the mornings me cuesta mucho entrar en acción por la mañana; it's late, we'd better get going es tarde, más vale que nos vayamos; to get something going: we tried to get a fire going tratamos de hacer fuego; we need some music to get the party going hace falta un poco de música para animar la fiesta; to get somebody going: all this stupid nonsense really gets me going — estas estupideces me sacan de quicio

c)

to keep going — ( continue to function) aguantar; ( not stop) seguir*

to keep a project going — mantener* a flote un proyecto

16) (continue, last out) seguir*

the club's been going for 12 years now — el club lleva 12 años funcionando

how long can you go before you need a break? — ¿cuánto aguantas sin descansar?

we can go for weeks without seeing a soul — podemos estar or pasar semanas enteras sin ver un alma

17)

a) ( sound) \<\<bell/siren\>\> sonar*

b) (make sound, movement) hacer*

18)

a) ( contribute)

to go to + inf: everything that goes to make a good school todo lo que contribuye a que una escuela sea buena; that just goes to prove my point eso confirma lo que yo decía or prueba que tengo razón; it just goes to show: we can't leave them on their own — está visto que no los podemos dejar solos

b) ( be used)

to go toward something/to + inf: all their savings are going toward the trip van a gastar todos sus ahorros en el viaje; the money will go to pay the workmen — el dinero se usará para pagar a los obreros

19) (run, be worded) \<\<poem/prayer\>\> decir*

how does the song go? — ¿cómo es la (letra/música de la) canción?

20)

a) ( be permitted)

anything goes — todo vale, cualquier cosa está bien

b) (be necessarily obeyed, believed)

what the boss says goes — lo que dice el jefe, va a misa

c) (match, suit) pegar*, ir*

that shirt and that tie don't really go — esa camisa no pega or no va or no queda bien con esa corbata; see also go together, go with

21) ( have turn) ( Games) ir*, jugar*

2.

vt ( say) (colloq) ir* y decir* (fam)

that's enough of that, he goes — -ya está bueno -va y dice

3.

v aux (only in -ing form)

to be going to + inf

a) ( expressing intention) ir* a + inf

I was just going to make some coffee — iba a or estaba por hacer café

don't deny it! - I wasn't going to — no lo niegues! - no pensaba hacerlo

b) (expressing near future, prediction) ir* a + inf

I'm going to be sick — voy a devolver

Phrasal Verbs:

- go about

- go after

- go against

- go ahead

- go along

- go around

- go at

- go away

- go back

- go back on

- go before

- go below

- go by

- go down

- go down with

- go for

- go forward

- go in

- go in for

- go into

- go off

- go on

- go out

- go out to

- go over

- go past

- go round

- go through

- go through with

- go to

- go together

- go under

- go up

- go with

- go without

II

noun (pl goes)

1) c

a) ( attempt)

he emptied the bottle at o in one go — vació la botella de un tirón or de una sentada (fam)

she succeeded in lifting it at the third go — consiguió levantarlo al tercer intento

go at something/-ing: it's my first go at writing for radio es la primera vez que escribo para la radio; I want to have a go at learning Arabic quiero intentar aprender árabe; have a go prueba a ver, inténtalo; I've had a good go at the kitchen le he dado una buena pasada or un buen repaso a la cocina; it's no go es imposible; to give something a go (BrE) intentar algo; to have a go at somebody (colloq): she had a go at me for not having told her se la agarró conmigo por no habérselo dicho (fam); to make a go of something — sacar* algo adelante

b) ( turn)

whose go is it? — ¿a quién le toca?

it's my go — me toca a mí

c) ( chance to use)

can I have a go on your typewriter? — ¿me dejas probar tu máquina de escribir?

2) u (energy, drive) empuje m, dinamismo m

(to be) on the go: I've been on the go all morning no he parado en toda la mañana; he's got three jobs on the go — (BrE) está haciendo tres trabajos a la vez

III

adjective (pred)

all systems go — todo listo or luz verde para despegar

[ɡǝʊ] (vb: pt went) (pp gone) (N: pl goes) When go is part of a set combination such as go cheap, go far, go down the tube, look up the other word.
1. INTRANSITIVE VERB

1) (=move, travel) ir

she was going too fast — iba demasiado rápido

• to go and do sth — ir a hacer algo

I'll go and see — voy a ver

I'll go and fetch it for you — te lo voy a buscar

he went and shut the door — cerró la puerta

now you've gone and done it! * — ¡ahora sí que la has hecho buena!

to go and see sb, go to see sb — ir a ver a algn

• to go along a corridor — ir por un pasillo

• we can talk as we go — podemos hablar por el camino

add the sugar, stirring as you go — añada el azúcar, removiendo al mismo tiempo, añada el azúcar, sin dejar de remover

• to go at 30 mph — ir a 30 millas por hora

• to go by car/bicycle — ir en coche/bicicleta

• the train goes from London to Glasgow — el tren va de Londres a Glasgow

• to go home — irse a casa

• to go on a journey — ir de viaje

• there he goes! — ¡ahí va!

• to go to a party — ir a una fiesta

to go to the doctor('s) — ir al médico

she's gone to the optician('s) for a sight test — ha ido al oculista a graduarse la vista

she went to the headmaster — fue a ver al director

the child went to his mother — el niño fue a or hacia su madre

to go to sb for advice — consultar a algn

• where do we go from here? — (fig) ¿qué hacemos ahora?

• halt, who goes there? — alto, ¿quién va or vive?

2) (=depart) [person] irse, marcharse; [train, coach] salir

I'm going now — me voy ya, me marcho ya

"where's Judy?" - "she's gone" — -¿dónde está Judy? -se ha ido or se ha marchado

"food to go" — (US) "comida para llevar"

3) euph (=die) irse

after I've gone — cuando yo me haya ido

4) (=disappear) [object] desaparecer; [money] gastarse; [time] pasar

• the cake is all gone — se ha acabado todo el pastel

• gone are the days when... — ya pasaron los días cuando...

• that sideboard will have to go — tendremos que deshacernos de ese aparador

• military service must go! — ¡fuera con el servicio militar!

• there goes my chance of promotion! — ¡adiós a mi ascenso!

• only two days to go — solo faltan dos días

eight down and two to go — ocho hechos y dos por hacer
missing 1., 1)
5) (=be sold) venderse ( for por, en)

it went for £100 — se vendió por or en 100 libras

it's going cheap — se vende barato

going, going, gone! — (at auction) ¡a la una, a las dos, a las tres!

6) (=extend) extenderse, llegar

• the garden goes down to the lake — el jardín se extiende or llega hasta el lago

a huge sweater that goes down to my knees — un jersey enorme que me llega hasta las rodillas

• money doesn't go far nowadays — hoy día el dinero apenas da para nada

• he went up to £1,000 — (at auction) llegó a las 1.000 libras

7) (=function) [machine] funcionar

it's a magnificent car but it doesn't go — es un coche magnífico, pero no funciona

I couldn't get the car to go at all — no podía arrancar el coche

the washing machine was going so I didn't hear the phone — la lavadora estaba en marcha, así es que no oí el teléfono

to make sth go, to get sth going — poner algo en marcha

8) (=endure) aguantar

I don't know how much longer we can go without food — no sé cuánto tiempo más podremos aguantar sin comida

to go hungry/thirsty — pasar hambre/sed

9) (with activities, hobbies)

to go fishing/riding/swimming — ir a pescar/montar a caballo/nadar

• to go for a walk — dar un paseo

to go for a swim — ir a nadar or a bañarse

10) (=progress) ir

the meeting went well — la reunión fue bien

• how did the exam go? — ¿cómo te fue en el examen?

how's it going? * —

how goes it? * —

what goes? — (US) * ¿qué tal? *, ¿qué tal va? *, ¡qué hubo! (Mex, Chile) *

we'll see how things go * — veremos cómo van las cosas

• to make a party go (with a swing) — dar ambiente a una fiesta

• the day went slowly — el día pasó lentamente

• all went well for him until... — todo le fue bien hasta que...

11) (=match, combine with) [colours, clothes] hacer juego, pegar * ( with con)

mustard and lamb don't go, mustard doesn't go with lamb — la mostaza no va bien con el cordero, la mostaza no pega con el cordero *

cava goes well with anything — el cava va bien or combina con todo

12) (=become)
For phrases with go and an adjective, such as to go bad, go soft, go pale, you should look under the adjective.
it's just gone seven — acaban de dar las siete

to go red/green — ponerse rojo/verde

you're not going to go all sentimental/shy/religious on me! — ¡no te me pongas sentimental/tímido/religioso! *, ¡no te hagas el sentimental/tímido/religioso conmigo!

to go communist — [constituency, person] volverse comunista

• to go mad — (lit, fig) volverse loco

• to go to sleep — dormirse

See:

BECOME, GO, GET in become

13) (=fit) caber

it won't go in the case — no cabe en la maleta

4 into 3 won't go — 3 entre 4 no cabe

4 into 12 goes 3 times — 12 entre cuatro son tres, 12 dividido entre cuatro son tres

14) (=be accepted) valer

• anything goes * — todo vale

• that goes for me too — (=applies to me) eso va también por mí; (=I agree) yo también estoy de acuerdo
say
15) (=fail) [material] desgastarse; [chair, branch] romperse; [elastic] ceder; [fuse, light bulb] fundirse; [sight, strength] fallar

this jumper has gone at the elbows — este jersey se ha desgastado por los codos

• his health is going — su salud se está resintiendo

• his hearing/ mind is going — está perdiendo el oído/la cabeza

• his nerve was beginning to go — estaba empezando a perder la sangre fría

• her sight is going — le está empezando a fallar la vista

• my voice has gone — me he quedado afónico

16) (=be kept) ir

where does this book go? — ¿dónde va este libro?

17) (=be available)

there are several jobs going — se ofrecen varios puestos

there's a flat going here — aquí hay un piso libre

is there any tea going? — (=is there any left?) ¿queda té?; (=will you get me one?) ¿me haces un té?

I'll take whatever is going — acepto lo que sea

18) (=get underway)

whose turn is it to go? — (in game) ¿a quién le toca?, ¿quién va ahora?

go! — (Sport) ¡ya!

• all systems go — (Space) (also fig) todo listo

- from the word go

- there you go again!

19) (=be destined) [inheritance] pasar; [fund] destinarse

• all his money goes on drink — se le va todo el dinero en alcohol

• the inheritance went to his nephew — la herencia pasó a su sobrino

the money goes to charity — el dinero se destina a obras benéficas

the prize went to Fiona Lilly — el premio fue para Fiona Lilly

the qualities which go to make him a great writer — las cualidades que le hacen un gran escritor

• the money will go towards the holiday — el dinero será para las vacaciones

20) (=sound) [doorbell, phone] sonar

21) (=run)

how does that song go? — [tune] ¿cómo va esa canción?; [words] ¿cómo es la letra de esa canción?

the tune goes like this — la melodía va así

the story goes that... — según dicen...

22) (=do) hacer

go like that (with your right hand) — haz así (con la mano derecha)

23) * (=go to the toilet) ir al baño

I need to go — tengo que ir al baño

24) (in set expressions)

• it's a fairly good garage as garages go — es un garaje bastante bueno, para como son normalmente los garajes

he's not bad, as estate agents go — no es un mal agente inmobiliario, dentro de lo que cabe

• let's get going! — (=be on our way) ¡vamos!, ¡vámonos!, ¡ándale! (Mex); (=start sth) ¡manos a la obra!, ¡adelante!

to get going on or with sth — ponerse con algo

I've got to get going on or with my tax — tengo que ponerme con los impuestos

once he gets going... — una vez que se pone..., una vez que empieza...

• to keep going — (=moving forward) seguir; (=enduring) resistir, aguantar; (=functioning) seguir funcionando

to keep sb going: this medicine kept him going — esta medicina le daba fuerzas para seguir

a cup of coffee is enough to keep him going all morning — una taza de café le basta para funcionar toda la mañana

enough money to keep them going for a week or two — suficiente dinero para que pudiesen tirar * or funcionar una o dos semanas

• to keep sth going, the workers are trying to keep the factory going — los trabajadores están intentando mantener la fábrica en funcionamiento or en marcha

• to let sb go — (=release) soltar a algn; euph (=make redundant) despedir a algn

let (me) go! — ¡suéltame!

we'll let it go at that — por esta vez pase

you're wrong, but we'll let it go — no llevas razón, pero vamos a dejarlo así

to let o.s. go — (physically) dejarse, descuidarse; (=have fun) soltarse el pelo *

• to let go of sth/sb — soltar algo/a algn
far 1., 2)
2. TRANSITIVE VERB

1) (=travel) [+ route] hacer

which route does the number 29 go? — ¿qué itinerario hace el 29?

which way are you going? — ¿por dónde vais a ir?, ¿qué camino vais a tomar?

he went his way — siguió su camino

we had only gone a few kilometres when... — solo llevábamos unos kilómetros cuando...

to go it —

the car was really going it * — el coche iba a una buena marcha *
distance 1., 1)
2) (=make) hacer

the car went "bang!" — el coche hizo "bang"

3) * (=say) soltar *

"shut up!" he goes — -¡cállate! -suelta

he goes to me, "what do you want?" — va y me dice or me suelta: -¿qué quieres? *

4) (Gambling) (=bet) apostar

he went £50 on the red — apostó 50 libras al rojo

I can only go £15 — solo puedo llegar a 15 libras

5) *

- go one better

- go it alone

3.

MODAL VERB ir

I'm going/I was going to do it — voy/iba a hacerlo

it's going to rain — va a llover

there's going to be trouble — se va a armar un lío *, va a haber follón *
to go doing sth
don't go getting upset * — venga, no te enfades

to go looking for sth/sb — ir a buscar algo/a algn

4. NOUN

1) (=turn)

whose go is it? — ¿a quién le toca?

it's your go — te toca a ti

2) (=attempt) intento m

• to have a go (at doing sth) — probar (a hacer algo)

shall I have a go? — ¿pruebo yo?, ¿lo intento yo?

to have another go — probar otra vez, intentarlo otra vez

• at or in one go — de un (solo) golpe

3) * (=bout)

he's had a bad go of flu — ha pasado una gripe muy mala

they've had a rough go of it — lo han pasado mal, han pasado una mala racha

4) * (=energy) empuje m, energía f

• to be full of go — estar lleno de empuje or energía

• there's no go about him — no tiene empuje or energía

5) * (=success)

• to make a go of sth — tener éxito en algo

6)

- it's all go

- it's all the go

- have a go at sb

- it's no go

on the go —

he's always on the go — nunca para

to keep sb on the go — tener a algn siempre en danza

I've got two projects on the go — tengo dos proyectos en marcha

5.

ADJECTIVE
(Space)
you are go for moon-landing — estás listo para alunizar

all systems are go — (lit, fig) todo listo

See:

COME, GO in come

- go about

- go across

- go after

- go against

- go ahead

- go along

- go around

- go at

- go away

- go back

- go back on

- go back to

- go before

- go below

- go beyond

- go by

- go down

- go down as

- go down on

- go down with

- go for

- go forward

- go in

- go in for

- go into

- go in with

- go off

- go on

- go on for

- go out

- go out of

- go over

- go round

- go through

- go through with

- go to

- go together

- go toward

- go under

- go up

- go with

- go without

* * *

I
1. [gəʊ]
1) (3rd pers sing pres goes; past went; past p gone) intransitive verb

Sense I

2)

a) (move, travel) ir*

there she goes — allá va

who goes there? — ( Mil) ¿quién va?

are you going my way? — ¿vas hacia el mismo sitio que yo?

we can discuss it as we go — podemos hablarlo en el camino

where do we go from here? — ¿y ahora qué hacemos?

b) (start moving, acting)

go when the lights turn green — avanza or (fam) dale cuando el semáforo se ponga verde

ready, (get) set, go! — preparados or en sus marcas, listos ya!

let's go! — vamos!

here goes! — allá vamos (or voy etc)!

there you go — (colloq) ( handing something over) toma or aquí tienes; ( something is ready) ya está or listo

don't go telling everybody — (colloq) no vayas a contárselo a todo el mundo

3) (past p gone/been)

a) ( travel to) ir*

she's gone to France — se ha ido a Francia

I have never been abroad — no he estado nunca en el extranjero

where are you going? — ¿adónde vas?

to go by car/bus/plane — ir* en coche/autobús/avión

to go on foot/horseback — ir* a pie/a caballo

to go for a walk/drive — ir* a dar un paseo/una vuelta en coche

to go to + inf — ir* a + inf

they've gone to see the exhibition — (se) han ido a ver la exposición

they've been to see the exhibition — han visitado la exposición, han estado en la exposición

to go and + inf — ir* a + inf

go and see what she wants — anda or vete a ver qué quiere

b) ( attend) ir*

to go on a training course — hacer* un curso de capacitación

to go on a diet — ponerse* a régimen

to go -ing — ir* a + inf

to go swimming/hunting — ir* a nadar/cazar

4) (attempt, make as if to)

to go to + inf — ir* a + inf

Sense II

5) (leave, depart) \<\<visitor\>\> irse*, marcharse (esp Esp); \<\<bus/train\>\> salir*

well, I must be going — bueno, me tengo que ir ya

to leave go — soltar*; let II 1) c)

6)

a) ( pass) \<\<time\>\> pasar

those days have gone — ya han pasado aquellos días

it's just gone nine o'clock — (BrE) son las nueve pasadas

the time goes quickly — el tiempo pasa volando or rápidamente

b) ( disappear) \<\<headache/fear\>\> pasarse or irse* (+ me/te/le etc); \<\<energy/confidence\>\> desaparecer*

has the pain gone? — ¿se te (or le etc) ha pasado or ido el dolor?

c) \<\<money/food\>\> ( be spent) irse*; ( be used up) acabarse

what do you spend it all on? - I don't know, it just goes — ¿en qué te lo gastas? - no sé, se (me) va como el agua

the money/cream has all gone — se ha acabado el dinero/la crema

to go on something: half his salary goes on drink — la mitad del sueldo se le va en bebida

7)

a) ( be disposed of)

that sofa will have to go — nos vamos (or se van etc) a tener que deshacer de ese sofá

either the cats go or I go — o se van los gatos o me voy yo

b) ( be sold) venderse

the bread has all gone — no queda pan, el pan se ha vendido todo

the painting went for £1,000 — el cuadro se vendió en 1.000 libras

going, going, gone — a la una, a las dos, vendido

8)

a) (cease to function, wear out) \<\<bulb/fuse\>\> fundirse; \<\<thermostat/fan/exhaust\>\> estropearse

her memory/eyesight is going — está fallándole or está perdiendo la memoria/la vista

the brakes went as we... — los frenos fallaron cuando...

the brakes have gone — los frenos no funcionan

my legs went (from under me) — me fallaron las piernas

b) ( die) (colloq) morir*

9) to go

a) ( remaining)

only two weeks to go till he comes — sólo faltan dos semanas para que llegue

I still have 50 pages to go — todavía me faltan or me quedan 50 páginas

b) ( take away) (AmE)

two burgers to go — dos hamburguesas para llevar

Sense III

10)

a) ( lead) \<\<path/road\>\> ir*, llevar

b) (extend, range) \<\<road/railway line\>\> ir*

it only goes as far as Croydon — sólo va or llega hasta Croydon

to go from... to... — \<\<prices/ages/period\>\> ir* de... a... or desde... hasta...

the belt won't go around my waist — el cinturón no me da para la cintura

11)

a) ( have place) ir*; ( fit) caber*; see also go in, go into

b) ( be divisible)

5 into 11 won't o doesn't go — 11 no es divisible por 5

8 into 32 goes 4 (times) — 32 entre 8 cabe a 4

Sense IV

12)

a) ( become)

to go blind/deaf — quedarse ciego/sordo

to go crazy — volverse* loco

to go mouldy — (BrE) enmohecerse*

to go sour — agriarse, ponerse* agrio

her face went red — se puso colorada

everything went quiet — se hizo un silencio total

b) (be, remain)

to go barefoot/naked — ir* or andar* descalzo/desnudo

they went hungry — pasaron hambre

13) (turn out, proceed, progress) ir*

how are things going? — ¿cómo van or andan las cosas?

so it goes — así son las cosas

14)

a) ( be available) (only in -ing form)

I'll take any job that's going — estoy dispuesto a aceptar el trabajo que sea or cualquier trabajo que me ofrezcan

is there any coffee going? — (BrE) ¿hay café?

b) ( be in general)

it's not expensive as dishwashers go — no es caro, para lo que cuestan los lavavajillas

Sense V

15)

a) (function, work) \<\<heater/engine/clock\>\> funcionar

the radio was going full blast — la radio estaba puesta a todo lo que daba

to have a lot going for one — tener* muchos puntos a favor

to have a good thing going: we've got a good thing going here — esto marcha muy bien

b)

to get going: the car's OK once it gets going el coche marcha bien una vez que arranca; I find it hard to get going in the mornings me cuesta mucho entrar en acción por la mañana; it's late, we'd better get going es tarde, más vale que nos vayamos; to get something going: we tried to get a fire going tratamos de hacer fuego; we need some music to get the party going hace falta un poco de música para animar la fiesta; to get somebody going: all this stupid nonsense really gets me going — estas estupideces me sacan de quicio

c)

to keep going — ( continue to function) aguantar; ( not stop) seguir*

to keep a project going — mantener* a flote un proyecto

16) (continue, last out) seguir*

the club's been going for 12 years now — el club lleva 12 años funcionando

how long can you go before you need a break? — ¿cuánto aguantas sin descansar?

we can go for weeks without seeing a soul — podemos estar or pasar semanas enteras sin ver un alma

17)

a) ( sound) \<\<bell/siren\>\> sonar*

b) (make sound, movement) hacer*

18)

a) ( contribute)

to go to + inf: everything that goes to make a good school todo lo que contribuye a que una escuela sea buena; that just goes to prove my point eso confirma lo que yo decía or prueba que tengo razón; it just goes to show: we can't leave them on their own — está visto que no los podemos dejar solos

b) ( be used)

to go toward something/to + inf: all their savings are going toward the trip van a gastar todos sus ahorros en el viaje; the money will go to pay the workmen — el dinero se usará para pagar a los obreros

19) (run, be worded) \<\<poem/prayer\>\> decir*

how does the song go? — ¿cómo es la (letra/música de la) canción?

20)

a) ( be permitted)

anything goes — todo vale, cualquier cosa está bien

b) (be necessarily obeyed, believed)

what the boss says goes — lo que dice el jefe, va a misa

c) (match, suit) pegar*, ir*

that shirt and that tie don't really go — esa camisa no pega or no va or no queda bien con esa corbata; see also go together, go with

21) ( have turn) ( Games) ir*, jugar*

2.

vt ( say) (colloq) ir* y decir* (fam)

that's enough of that, he goes — -ya está bueno -va y dice

3.

v aux (only in -ing form)

to be going to + inf

a) ( expressing intention) ir* a + inf

I was just going to make some coffee — iba a or estaba por hacer café

don't deny it! - I wasn't going to — no lo niegues! - no pensaba hacerlo

b) (expressing near future, prediction) ir* a + inf

I'm going to be sick — voy a devolver

Phrasal Verbs:

- go about

- go after

- go against

- go ahead

- go along

- go around

- go at

- go away

- go back

- go back on

- go before

- go below

- go by

- go down

- go down with

- go for

- go forward

- go in

- go in for

- go into

- go off

- go on

- go out

- go out to

- go over

- go past

- go round

- go through

- go through with

- go to

- go together

- go under

- go up

- go with

- go without

II

noun (pl goes)

1) c

a) ( attempt)

he emptied the bottle at o in one go — vació la botella de un tirón or de una sentada (fam)

she succeeded in lifting it at the third go — consiguió levantarlo al tercer intento

go at something/-ing: it's my first go at writing for radio es la primera vez que escribo para la radio; I want to have a go at learning Arabic quiero intentar aprender árabe; have a go prueba a ver, inténtalo; I've had a good go at the kitchen le he dado una buena pasada or un buen repaso a la cocina; it's no go es imposible; to give something a go (BrE) intentar algo; to have a go at somebody (colloq): she had a go at me for not having told her se la agarró conmigo por no habérselo dicho (fam); to make a go of something — sacar* algo adelante

b) ( turn)

whose go is it? — ¿a quién le toca?

it's my go — me toca a mí

c) ( chance to use)

can I have a go on your typewriter? — ¿me dejas probar tu máquina de escribir?

2) u (energy, drive) empuje m, dinamismo m

(to be) on the go: I've been on the go all morning no he parado en toda la mañana; he's got three jobs on the go — (BrE) está haciendo tres trabajos a la vez

III

adjective (pred)

all systems go — todo listo or luz verde para despegar

English-spanish dictionary > go
19 VILJA

I) (vil, vilda, viljat), v.

1) to will, wish, with infin. (nú vil ek spyrja yðr); Austmaðr kvazt vildu (pret. infin.) fyrir hafa land, the Easterling said he wished to have land for (the ship); with the infin. left out or understood; vildi Aðalráðr hann ekki þar, A. wished him not (to be) there; hón vildi hann feigan, she wished him dead; with subj., viltu, at ek fara til eyjanna, wilt thou that I shall go to the islands;

2) with acc. to wish, want (eigi vil ek þessa); hvat vilt þú honum, what dost thou want with him?; v. hverjum manni gott, to wish good to everybody; v. heldr, to prefer (viltu heldr dóminn?);

3) impers., var sigit inn eptir firðinum svá sem vera vildi, as best might be, at random; þá er vel vildi, when the luck was fair;

4) v. e-m, to favour one (þat er ván, at þér mundi sœmdin v.);

5) v. til, to happen (ef þat á. til at v.);

6) refl., þeir viljast eigi við oss, they bear no good will towards us.

II) from vili, will.

* * *

:—the FORMS of this verb,

α. the 1st pers. pres. indic, was originally dissyllabic, like the pres. subj., both in Goth. and Icel.; the only form used in the Saga-times (10th century) being prob. vilja; vilja’k hljóð, Eyvind (Edda i. 248; the v. l. ‘vilra’ and ‘vilka’ shew that the scribes did not know the old form); eiga vilja heldr, Alm. 7 (but ek vil in the following verse); segðú mér þat ek vilja vita, Skm. 3; vilja ek sofna, Vkv. 31; né ek þik vilja níta, 37; ek vilja’k, Hým. 9; vilja ek þat líta, Am, 58: in prose, enn þó vilja ek heldr einn staf ríta, Skálda (Thorodd): in law formulas, at ek vilja skilja við félaga minn, = Gr. ὄτι βούλομαι; þat villag, Fms. vi. 205, v. l.: the monosyll. form is later, vil’k eigi ek, I will not, Gkv. 2. 27; accordingly the ‘ek vil’ in Alm. 8 should be restored to ‘allt þatz ek vilja’k vita,’ as is required by the preceding verse; so also in Vsp. 1 the true reading may be ‘vilja ek’ valfoður (see foot-note 5 in Bugge, l. c.)

β. 2nd pers. pres. is monosyll. vill and vilt; þú vill, Vþm. 11, Hbl. 55, Gkv. 2. 8, 33; vill þú, Ls. 28: the older vellums have vill, the later vilt, ef þú vilt, Hm. 130, Ísl. ii. 214 (thrice), Nj. 41, 77, and so in mod. usage (ek vil, þú vilt, hann vili).

γ. 3rd pers. vill, Skv. 1. 4, Hm. 63.

δ. pret. vilda; part. viljat; pret. infin. vildu, Nj. 259, Ld. 216, Mork. 168.

ε. forms with suffix; with pers. pron., 2nd pers. vil-du [Chaucer willow], wilt thou, Post. 134, 135, 231; but in mod. usage, viltu, and so Fb. i. 222, l. 36: with neg. suff., vilka ek, Am. 13; vilkat ek, I will not, Skv. i. 26; þú vill-at, thou willest not, Hm. 114; vildigak, I would not, Gkv. 2. 40; er ek vildigak, Helr. 13 (all the references to Bugge’s edition). [Ulf. wiljan = θέλειν, βούλεσθαι; A. S. willan; Engl. will; Dan. ville; Swed. vilja; Lat. velle; Gr. βούλεσθαι.]

B. USAGES.—To will, wish:

I. with infin., sá maðr hefir viljat villa leitina fyrir oss, Fms. i. 72; Guðrún kvaðsk vildu (pret. infin.) vita hvat þeir vildu at hafask, Ld. 216; hverjum vilt þú heldr gipta dóttur þína … ef þú vilt eigi … hverju þú vilt svara, Ísl. ii. 214; spurði ef hann vildi ríða, Gunnlaugr kvaðsk þat vilja, … hví býðr þú mýr eigi þat er ek vil þiggja, 212, 213; Austmaðr kvezk vildu ( said he would) fyrir hafa land, Nj. 259; hann létzk eigi þat vildu, Mork. 168; nú vil ek spyrja yðr, Nj. 35; hví vildo ljúga, Clem. 134; enda vildu trúa þá mundu miskunn fá, 135; hér vil ek bjóða fyrir góð boð, Nj. 77; sumir vilja skilja, 673. 51; Þorgeirr játaði því sem Kári vildi beitt hafa, Nj. 257.

β. denoting futurity; maðr er andask vill, a person about to die, Hom. 155 (in a Norse vellum); in mod. Danish this usage has prevailed, but is hardly known in the old language, for in Icel. vilja always implies a notion of volition; hvárn þú vill (vilt, v. l.) hafa valit, Post. (Unger) 20.

2. with subj., þat vilda ek bróðir, at þú, Nj. 2; vildir þú at ek stæða upp, … þá vildi (= vilda) ek, Fms. vi. 205; viltu at ek fara til eyjanna, Fb. i. 222.

3. with acc., vita skyldir þú hvat þú vildir, Ísl. ii. 214; eigi vil ek þessa, 215; þú vilt eigi þessa kosti, Nj. 77; hvat vilt þú hánum, what do you want him for? 41; hvað viltú mér? vilja hverjum manni gott, to will (wish) good to everybody, Fms. i. 21.

4. ellipt. an infin. being left out or understood; vildi Aðalráðr hann ekki þar, A. wished him not [ to be] there, Fms. xi. 419; ek vilda ekki vistir hans hér í landi, Eg. 523; hón vildi hann feigan, wished him dead, Nj. 269; ok skýra þat hvat hverr þeirra vill lög um þat mál, what he thinks to be the law, Grág. (Kb.) i. 214; ek vil á fund Ólvis, I wish to go, Nj. 41; ef hann vildi upp ór gröfinni, Eg. 234; hvárt sem heldr vildi (viz. göra), Nj. 251; vildi alþýðan hann til konungs, Fms. ix. 8; út vilja vegar þínir til Íslands, Fb. i. 222.

5. impers., var siglt inn eptir firðinum svá sem vera vildi, as it would be, at random, Fms. ix. 22; sjaldan fór svá þá er vel vildi, seldom went it thus when the luck was fair, x. 408, Ld. 290 (of a bad omen); svá kann ok stundum at verða ef eigi vill vel, when matters go wrong, Sks. 323.

6. vilja e-m, to favour one; þat er ván at þér mundi sæmðin vilja, Karl. 230.

7. with prepp., vilja til, to happen; ef þat á til at vilja, Fas. i. 11.

II. reflex., viljask e-t, to with for, Fr.

2. to bear good will to one;(þeir) viljask eigi við oss, they bear no good will towards us, Fas. ii. 337 (but rare).

3. part. viljandi, willing; göra e-t viljandi, Greg. 41, and passim.

4. past pret. neut. vilt, q. v.

Íslensk-ensk orðabók > VILJA
20 los

art.

the.

pron.

them.

* * *

los

► artículo def

1 the

■ los niños the boys

► pronombre

1 (objeto directo) them; (ustedes) you

■ los vi I saw them

■ a ustedes dos no los quiero volver a ver I don't want to see you two again Table 1 NOTA See also lo, el/Table 1

* * *

pron.

1) them

2) you

•

- los que

* * *
I
los, -las
ART DEF MPL / FPL the
los chicos juegan en el parque — the kids are playing in the park

las sillas que compramos — the chairs we bought

mis libros y los de usted — my books and yours

las de Juan son verdes — John's are green

una inocentada de las de niño pequeño — a practical joke typical of a small child
el II
los, -las
III
PRON PERS [refiriéndose a ellos, ellas] them; [refiriéndose a ustedes] you

les dije a los niños que los subiría al parque — I told the children that I would take them to the park

no te los lleves, que aún no los he leído — don't take them away, I haven't read them yet

señoras, yo las guiaré hasta la salida — ladies, I'll show you the way out

¿los hay? — are there any?

los hay y muy buenos — there are some and very good they are too

* * *
I
las articulo: ver el
II
las pronombre personal

1) (referido - a ellos, ellas, cosas, etc) them; (- a ustedes) you

las llevé al circo — I took them to the circus

¿las atienden? — can I help you?

2) (con el verbo

haber): las hay de muchos tamaños they come in many different sizes; también los hay de chocolate — we have chocolate ones too

* * *

= the, ye

Ex. The first institute, 'The Catalog: Its Nature and Prospects,' was held in New York City on October 9 and 10, 1975.

Ex. The article 'Ye olde smart card' presents an annotated list of information sources on the credit card industry.

* * *
I
las articulo: ver el
II
las pronombre personal

1) (referido - a ellos, ellas, cosas, etc) them; (- a ustedes) you

las llevé al circo — I took them to the circus

¿las atienden? — can I help you?

2) (con el verbo

haber): las hay de muchos tamaños they come in many different sizes; también los hay de chocolate — we have chocolate ones too

* * *

= the, ye

Ex: The first institute, 'The Catalog: Its Nature and Prospects,' was held in New York City on October 9 and 10, 1975.

Ex: The article 'Ye olde smart card' presents an annotated list of information sources on the credit card industry.

* * *

los¹ las

art

ver el

los², las

pron pers

A (referido — a ellos, ellas, cosas, etc) them; (— a ustedes) you

les prometí que los llevaría al circo I promised (them) I'd take them to the circus

no te lleves esos discos, todavía no los he escuchado don't take those records away, I haven't listened to them yet

a mis primas hace años que no las veo I haven't seen my cousins in years, it's been years since I saw my cousins

estos cachivaches los voy a tirar a la basura I'm going to throw this junk in the dustbin

¿las atienden, señoras? are you being served, ladies?

B (con el verbo:

haber): las hay de muchos tamaños they come in many different sizes

también los hay de chocolate we have chocolate ones too

los hay en todas las ciudades del mundo you find them in every city in the world

* * *

los,
◊ las art;

ver el
■ pron pers
1 ( referido — a ellos, ellas, cosas, etc) them;
(— a ustedes) you;
◊ ¿las atienden? can I help you?

2 ( con el verbo
◊ haber): las hay de muchos tamaños they come in many different sizes;

también los hay de chocolate we have chocolate ones too
los 1
I art def mpl
1 the
los perros, the dogs
2 (no se traduce) los mamíferos, mammals
3 (se traduce por un posesivo) apretaba los puños, he was clenching his fists ➣ el, las y lo
4 (cuando el sustantivo está elidido) los que están ahí sentados, (personas) those who are sitting there
(objetos) los que cuelgan de la pared, the ones hanging on the wall
tira los que menos te gusten, throw out the ones you like least
los míos/suyos son azules, mine/yours are blue ➣ les
los 2 pron pers mpl (personas, cosas) them: ¿los llevaste a casa?, did you take them home?
' los' also found in these entries:
Spanish:
A
- abandonar
- abarcar
- abaratarse
- abatir
- abogada
- abogado
- abominar
- abonarse
- abordar
- abrazar
- abrazarse
- abrigo
- abrochar
- abuhardillada
- abuhardillado
- abusón
- abusona
- acarrear
- achantarse
- achatamiento
- acolchar
- acontecer
- acordar
- acribillar
- acumularse
- acusar
- acusarse
- adelgazar
- adherencia
- adicción
- afectada I
- afectado
- aficionada
- aficionado
- aglomerarse
- agujetas
- aire
- al
- alcance
- alcanzar
- alertar
- alisarse
- allá
- alma
- alpina
- alpino
- alrededor
- alzarse
- amante
English:
AA
- abortion
- above
- abuse
- access
- accident-prone
- acclaim
- accommodate
- accommodation
- accordance
- accused
- add
- add up to
- adjust
- administrative
- advice
- aged
- ago
- airport
- alive
- all
- allergy
- alliance
- alone
- aloud
- Alps
- also
- always
- ambulatory
- ambush
- amid
- ammunition
- analog
- analogue
- antihistamine
- antipathy
- antisexist
- antsy
- apart
- appal
- appall
- appetizer
- April Fools' Day
- Arabian
- arcane
- archives
- arms control
- arrange
- arrangement
- arrears

* * *

los

♦ art
ver el
♦ pron
ver lo¹
* * *

los

mpl

I art the

II pron complemento directo pl them; a ustedes you;

llévate los que quieras take whichever ones you want;

los de … those of …;

los de Juan Juan’s;

los que juegan the ones o those that are playing

* * *

los, las pron

1) : them

hice galletas y se las di a los nuevos vecinos: I made cookies and gave them to the new neighbors

2) : you

voy a llevarlos a los dos: I am going to take both of you

3)

los que, las que : those, who, the ones

los que van a cantar deben venir temprano: those who are singing must come early

4) (used with haber)

los hay en varios colores: they come in various colors

los el

* * *

los¹ det

1. (en general) the

los niños están en el jardín the children are in the garden

2. (cuando sustituye un nombre) one

¿cuáles te gustan? los azules which ones do you like? the blue ones

Recuerda que el determinante español no siempre se traduce en inglés

todos los niños van a la escuela all children go to school

me gustan los plátanos I like bananas

los padres de Ana Ana's parents

son las diez it's ten o'clock

los domingos solemos ir al parque we usually go to the park on Sundays

A veces, donde el español usa los, el inglés prefiere un adjetivo posesivo

me duelen los pies my feet hurt

ponte los vaqueros wear your jeans

Domingo se lava los dientes Domingo cleans his teeth

los² pron

1. (ellos) them

los vi el sábado I saw them on Saturday

los compré en el mercado I bought them in the market

2. (ustedes) you

encantado de conocerlos pleased to meet you

Spanish-English dictionary > los

Страницы

См. также в других словарях:

Van's Aircraft — Van s Aircraft, Inc. est une entreprise américaine implantée dans l Oregon qui commercialise des avions en kits destinés à la construction amateur. Sommaire 1 Richard “Dick’ VanGrunsven 2 Premières réalisations originales 3 … Wikipédia en Français
Jan van Rijckenborgh — Jan van Ricjkenborgh lors d une allocution. Jan van Rijckenborgh (1896 1968) était un rosicrucien néerlandais, fondateur avec Catharose de Petri de l École de la Rose Croix d Or. Sommaire 1 … Wikipédia en Français
De Pers — ist eine niederländische Tageszeitung. Es handelt es sich dabei um eine Gratiszeitung, die in Bahnstationen, Tankstellen, Filialen der Buchhandelskette „Bruna“, Bibliotheken, Krankenhäusern, Apotheken, Cafés, Kiosken und Hochschulen/Universitäten … Deutsch Wikipedia
Geassocieerde Pers Diensten — Die Geassocieerde Pers Diensten (GPD) sind eine niederländische Nachrichtenagentur mit Sitz in Den Haag. Beliefert werden im Gegensatz zu der anderen Nachrichtenagentur des Landes ANP ausschließlich Regionalzeitungen in den Niederlanden und… … Deutsch Wikipedia
Jan van Rijckenborgh — (October 16 1896 July 17 1968) was a Dutch born mystic and founder of the Lectorium Rosicrucianum, a worldwide esoteric Rosicrucian movement.Jan van Rijckenborgh was born in Haarlem, Holland under the name Jan Leene, adopting the name van… … Wikipedia
Vincent van Gogh chronology — This is a chronology of the artist Vincent van Gogh. It is based as far as possible on Van Gogh s correspondence. [ [http://webexhibits.org/vangogh/ Van Gogh s Letters, Unabridged and Annotated] ] However, it has only been possible to construct… … Wikipedia
Siener van Rensburg — Born Nicolaas Pieter Johannes Janse van Rensburg August 30, 1864(1864 08 30) Palmietfontein farm, Potchefstroom, South African Republic Died March 11, 1926(1926 03 11) (aged 61) Rietkuil farm, Ottosdal … Wikipedia
Hans Van Themsche — (born 7 February 1988 in Wilrijk, Antwerp, Flemish Region of Belgium) was, at age 18, a student who, in the city of Antwerp, shot three people; life threateningly injuring one and killing two, before being stopped by a police bullet. His… … Wikipedia
Théâtre de Van Campen — Intérieur du théâtre de Van Campen : à gauche la salle, à droite la scène (gravures sur cuivre par Salomon Savery) Théâtre de Van Campen était le premier théâtre de la ville d Amsterdam, situé au Keizersgracht 384 … Wikipédia en Français
Meinoud Rost van Tonningen — Meinoud Marinus Rost van Tonningen (* 19. Februar 1894 in Surabaya; † 6. Juni 1945 in Scheveningen) war ein niederländischer Politiker der nationalsozialistischen Partei Nationaal Socialistische Beweging (NSB). Zunächst 1923–1928 und 1931–1936… … Deutsch Wikipedia
Gouvernement Van Rompuy I — Régime Monarchie parlementaire fédérale Premier ministre Herman Van Rompuy Début 30 décembre 2008 Fin 24 novembre 2009 Durée … Wikipédia en Français

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

van pers

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

van pers

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: